Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 november 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:3538
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 september 2008 in dienst van werkgeefster. Op 6 juli 2020 heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 8 juli 2020 heeft werknemer – conform het advies van de bedrijfsarts – enkele uren aangepaste werkzaamheden verricht. Aansluitend stond een gesprek gepland, maar werknemer is niet op dat gesprek verschenen. Op 9 juli 2020 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. Daarop heeft werkgeefster hem in een brief van die datum laten weten dat hij niet meewerkte aan zijn re-integratie, heeft zij hem gesommeerd om op maandag 13 juli 2020 weer op het werk te verschijnen, en heeft zij aangekondigd de betaling van loon stop te zullen zetten wanneer hij niet zou verschijnen. Bij brief van 9 juli 2020 heeft werknemer de bedrijfsarts verzocht om hem in de gelegenheid te stellen een andere bedrijfsarts te raadplegen, omdat hij twijfelt aan de juistheid van de eerdere bevindingen en het hem gegeven advies. Verder had werkgeefster op 10 juli 2020 het UWV verzocht om een deskundigenoordeel te geven over de vraag of de aangeboden aangepaste arbeid passend was. Het UWV heeft geconcludeerd van wel. Vanaf 9 juli 2020 heeft werkgeefster de loonbetalingen stopgezet. Werknemer vordert betaling van loon. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werknemer komt tegen het vonnis in hoger beroep.
Oordeel
Vooralsnog staat vast dat werkgeefster op advies van de bedrijfsarts bepaalde werkzaamheden heeft opgedragen. Ook staat vast dat werknemer, na deze werkzaamheden één dag te hebben verricht, niet meer op het werk is verschenen. Ten slotte staat vast dat werknemer heeft laten weten dat hij het aangeboden werk ook niet verder zou verrichten, omdat hij zich daartoe door ziekte niet in staat achtte. Het ware aan werknemer om de juistheid van de rapportage van de verzekeringsarts van het UWV – waarin is opgenomen dat werknemer op 13 juli 2020 niet door ziekte verhinderd was om de aangepaste werkzaamheden uit te voeren – te ontkrachten, maar vooralsnog heeft werknemer dat niet gedaan. Dat een second opinion van een tweede bedrijfsarts (nog) niet is verkregen, komt voor rekening en risico van werknemer, die niet bereid is gebleken om een benodigde machtiging aan de bedrijfsarts te verstrekken. Voorshands is dan ook niet aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat werknemer op 13 juli 2020 niet in staat was de aangeboden werkzaamheden uit te voeren of dat deze werkzaamheden niet passend zijn geweest. Ook is vooralsnog niet gebleken dat andere deugdelijke gronden hebben bestaan om op 13 juli 2020 te weigeren om de aangeboden werkzaamheden te verrichten en dat Bijlage V bij de toepasselijke cao in dat geval niet in de weg staat aan het staken van loonbetalingen. Naar de huidige stand van zaken kan het hof dan ook niet aannemen dat een loonvordering van werknemer in een bodemprocedure op grond van artikel 7:629 BW enige kans van slagen maakt.