Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 19 oktober 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:5417
Vorderingen van werkneemster tot betaling van verschillende componenten worden verrekend met de vordering die werkgeefster op werknemer heeft ter zake van de kinderopvang van haar zoontje, voor zover het loon de beslagvrije voet overtreft.

Feiten

Werkgeefster voert een bedrijf gericht op kinderopvang. Werkneemster is op 13 augustus 2018 voor de duur van zes maanden in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van pedagogisch medewerker. Zij had een arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week tegen een salaris van € 1.137,22 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is nog twee keer verlengd met zes maanden; de laatste verlenging was tot 13 februari 2020. Bij brief van 2 januari 2020 heeft werkgeefster de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werkneemster aangezegd. Het dienstverband is daardoor met ingang van 13 februari 2020 geëindigd. Werkneemster had als ouder samen met haar partner een overeenkomst met werkgeefster voor de opvang van haar zoontje. Als gevolg van financiële problemen konden zij enige tijd de kosten voor de opvang van haar zoontje niet meer voldoen aan werkgeefster, waardoor een schuld is ontstaan. Bij beschikking van 11 september 2019 zijn de goederen van werkneemster onder bewind gesteld en was dit bij werkgeefster bekend. Werkneemster vordert betaling van werkgeefster van de transitievergoeding (€ 615,22), achterstallig loon (€ 1.607,79), vakantiegeld (€ 801,45), vakantie-uren (€524,80), overuren (€ 144,32), eenmalige uitkering (€ 48,23) en eindejaarsuitkering (€ 33,12).

Oordeel

De vorderingen van werkneemster zijn niet bestreden door werkgeefster, dus in beginsel zijn de vorderingen toewijsbaar. Werkgeefster heeft echter ook een opeisbare vordering op werkneemster wat betreft de kinderopvang van haar zoontje. Het beroep van werkgeefster op een afspraak tot verrekening die volgens haar in december 2019 zou zijn gemaakt treft geen doel. Al zou deze afspraak al zijn gemaakt, dan kan dit werkneemster niet binden, omdat haar vermogen al onder bewind was gesteld op 11 september 2019. Een dergelijke afspraak had werkgeefster met de bewindvoerder moeten maken. Voor wat betreft de erkende vordering van € 4.500 staat vast dat dit een overeengekomen vergoeding is voor kinderopvang. Dat betekent dat werkgeefster op dit moment een verrekenbare vordering op werkneemster heeft van € 4.500. Voor zover het beroep op verrekening ziet op de loonvorderingen van werkneemster heeft te gelden dat verrekening niet is toegestaan voor loonvorderingen tijdens dienstverband op grond van artikel 7:632 BW. Voor zover het gaat om loonbestanddelen die opeisbaar worden bij het einde van de arbeidsovereenkomst, geldt op grond van artikel 6:135 BW in combinatie met de artikelen 475b en 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat alleen verrekend mag worden voor zover het loon de beslagvrije voet overtreft. Voorgaande betekent dat verrekening niet is toegestaan voor het loon over de maand januari 2020. De vordering van werkneemster tot betaling van het loon over januari 2020 wordt daarom toegewezen. De vordering tot betaling van overuren is niet weersproken opgebouwd uit in het jaar 2019 gewerkte uren. Deze vordering kan dan evenmin in de verrekening worden betrokken. Ook deze vordering zal worden toegewezen. De transitievergoeding is geen loon (of andere periodieke uitkering als bedoeld in art. 475c Rv). De transitievergoeding is daarom volledig verrekenbaar met de vordering die werkgeefster heeft op werkneemster. De vordering tot betaling van de transitievergoeding wordt dan ook als gevolg van de verrekeningsverklaring afgewezen, omdat deze als gevolg van de verrekeningsverklaring is voldaan. Het loon over de maand februari 2020 is opeisbaar bij einde dienstverband, zodat artikel 7:632 BW niet aan verrekening in de weg staat. Wel moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet als hiervoor is uitgelegd. Werkneemster heeft ook nog niet genoten vakantiedagen, vakantiegeld, een eindejaarsuitkering en een periodieke uitkering gevorderd. Die bedragen worden aangemerkt als periodiek loon als bedoeld in artikel 475c Rv. Om die reden kan ook de wettelijke verhoging over deze bedragen worden gevorderd. Dit betekent dat bij de verrekeningsverklaring rekening gehouden dient te worden met de beslagvrije voet. Alleen voor zover het bedrag van deze vergoedingen boven de beslagvrije voet uitkomt, wordt het meerdere verrekend met de schuld van werkneemster aan werkgeefster.