Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 december 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:3313
Feiten
Werkneemster is op 1 december 2013 in dienst getreden van Amsterdam Trade Bank N.V. (hierna: ATB) en vervulde laatstelijk de functie van Vice President Loan Administration Services tegen een brutomaandsalaris van € 8.851 exclusief vakantiegeld en 13e maand. Werkneemster heeft 25 jaar werkervaring in het bankwezen. Na een ziekteperiode is werkneemster op 1 februari 2019 volledig arbeidsgeschikt verklaard. Zij is toen door ATB op non-actief gesteld. Op 4 februari 2019 heeft ATB bij het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met werkneemster te mogen opzeggen wegens verval van haar functie. Bij vonnis in kort geding van 20 maart 2019 heeft de kantonrechter ATB veroordeeld tot wedertewerkstelling van werkneemster op straffe van een dwangsom. ATB heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Op 16 april 2019 heeft het UWV de gevraagde toestemming geweigerd, omdat de functie van werkneemster naar het oordeel van het UWV niet was komen te vervallen. Vanaf 25 april 2019 heeft ATB werkneemster weer toegelaten tot haar werkzaamheden. Op 14 juni 2019 heeft ATB een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen na weigering toestemming UWV ingediend. Op 19 juni 2019 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) gesloten, alsmede een nadere overeenkomst. De procedure in hoger beroep van het vonnis in kort geding en het ontbindingsverzoek zijn daarna ingetrokken. Op basis van de vso zou de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigen op 1 oktober 2019, was werkneemster tot die datum vrijgesteld van werk en zou zij een vergoeding van € 142.500 bruto ontvangen. Bij brief van 26 juni 2019 heeft ATB werkneemster op staande voet ontslagen, kort gezegd omdat werkneemster een op haar verzoek op 19 maart 2019 door ATB afgegeven en namens ATB ondertekende werkgeversverklaring ten behoeve van een hypotheekaanvraag bij de ABN AMRO had vervalst door het kruisje te verwijderen bij het antwoord ‘ja’ op de vraag of er voornemens zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen en in plaats daarvan een kruisje te plaatsen bij ‘nee’ als antwoord op deze vraag en verder door de toegevoegde tekst ‘UWV ontslagprocedure aanhangig per 4 februari 2019’ te verwijderen. Voorafgaand aan het ontslag had ATB werkneemster hierop aangesproken op 25 juni 2019. Werkneemster heeft in dat gesprek (uiteindelijk) toegegeven de wijzigingen in de werkgeversverklaring te hebben aangebracht. ATB heeft aangifte van valsheid in geschrifte gedaan. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking onder meer geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet voor vernietiging in aanmerking komt en werkneemster geen recht heeft op een transitievergoeding of nakoming van de vso. Tegen deze beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt werkneemster met haar grieven in principaal appèl op.
Oordeel
Ontslag op staande voet
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat het vervalsen van een door ATB afgegeven, en namens haar ondertekende werkgeversverklaring door iemand in de hooggeplaatste positie van werkneemster, met haar ruime ervaring in de bankwereld, een dringende reden oplevert. Daarbij rekent het hof werkneemster aan dat zij daarbij ook de verklaring ‘Aanvullende voorzieningen werkgever’ van 22 mei 2019, met weglating van de tweede werkgeversverklaring heeft gebruikt. Het verweer van werkneemster dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de integriteitsregels van ATB in het algemeen en de bankierseed in het bijzonder, omdat deze uitsluitend zien op integer handelen in de uitoefening van de werkzaamheden, gaat niet op. ATB moest volledig op werkneemster kunnen vertrouwen en voor haar integriteit kunnen instaan, welk vertrouwen werkneemster door voornoemde handelwijze ernstig heeft beschaamd. De vraag of het niet-integer handelen al dan niet in de uitoefening van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden is in dit verband niet relevant. Het verweer van werkneemster dat ATB niet aannemelijk heeft gemaakt op welke wijze het gedrag van werkneemster tot reputatieschade zou kunnen leiden, omdat werkneemster geen hooggeplaatste positie (meer) had, en dat onjuist is dat ATB valsheid in geschrifte van geen enkele medewerker tolereert, nu ATB in de pers in verband is gebracht met Russische miljardenfraude, gaat eveneens niet op. Artikel 7:678 BW stelt benadeling niet als vereiste en de vermeende dubbele standaard van ATB – wat daar verder ook van zij – disculpeert werkneemster niet.
Transitievergoeding: ernstig verwijtbaar handelen en luitzengaatje
Werkneemster werd vanaf 1 februari 2019 door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt geacht en zij heeft zich niet tegen dit oordeel verzet. Dit had wel op haar weg gelegen als sprake zou zijn geweest van psychische klachten en privéproblemen van een dusdanige aard dat zij niet in staat was te werken. Werkneemster heeft vervolgens ook gewoon gewerkt, in mei 2019 de vervalste werkgeversverklaring naar ABN AMRO gezonden en in juni 2019 succesvol met ATB onderhandeld over een vso. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat sprake is van zodanige psychische klachten en privéproblemen dat geoordeeld moet worden dat werkneemster van de ontstane situatie geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. De opzegging door ATB is derhalve het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van werkneemster, reden waarom zij krachtens artikel 7:673 lid 7 onder c BW geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. Werkneemster heeft ook krachtens artikel 7:673 lid 8 BW geen aanspraak op de transitievergoeding