Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 18 december 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:5771
Feiten
Werknemer is met ingang van 1 juli 2019 in tijdelijke dienst voor de duur van twee jaar aangesteld als rijksambtenaar bij het ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: de Staat). Per 1 januari 2020 is deze aanstelling van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de ochtend van donderdag 6 augustus 2020 vond op de werkplek een reguliere controle plaats op de mogelijke aanwezigheid van drugs. Hierbij werd gebruikgemaakt van een speurhond. De speurhond maakte een zitmelding bij werknemer. Werknemer heeft gewezen op de rugtas die hij mee naar kantoor had genomen. Die tas is buiten zijn aanwezigheid onderzocht. In de rugtas is een wit klein envelopje met amfetamine (speed) gevonden. Werknemer is daarna verhoord en heeft verklaard dat hij de vorige dag in zijn vrije tijd speed had gebruikt, dat er wellicht een restant op zijn broek en rugtas terecht is gekomen, maar dat het absoluut niet zijn bedoeling was om deze speed de werkplek binnen te brengen. Diezelfde dag nog is werknemer met onmiddellijke ingang geschorst. Op maandag 10 augustus 2020 is telefonisch contact opgenomen met werknemer en is hem meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. Het ontslag is diezelfde dag schriftelijk bevestigd. Werknemer verzoekt de Staat te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding.
Oordeel
Het gaat in deze zaak om de vraag of het op 10 augustus 2020 aan werknemer gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Werknemer stelt allereerst dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat hij niet direct op 6 augustus 2020 is ontslagen, maar pas op 10 augustus 2020. Anders dan werknemer stelt, betekent het enkele feit dat de gebeurtenis pas een paar dagen later tot een ontslag op staande voet heeft geleid niet zonder meer dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat de Staat in dit geval voldoende voortvarend heeft gehandeld. Tussen de gebeurtenis en het ontslag op staande voet zitten twee werkdagen en dat is niet onredelijk lang. Werkgever heeft in die tijd overleg gevoerd met de HRM-adviseur, die op haar beurt juridisch advies heeft ingewonnen over de waarde van het bewijsmateriaal, de juistheid van de verdenkingen en de daarbij behorende sanctie. Werknemer heeft verder betwist dat sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hij stelt dat het slechts ging om een residu amfetamine en dat het absoluut niet zijn bedoeling is geweest om de amfetamine de inrichting binnen te brengen. Echter, feit blijft dat werknemer op 6 augustus 2020 amfetamine de werkplek binnengebracht. Dit feit is naar het oordeel van de kantonrechter zo ernstig van aard dat dit kwalificeert als een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. Dit geldt temeer voor een werknemer die werkt binnen een penitentiaire inrichting. Werknemer wist dit en heeft desondanks harddrugs de inrichting binnengebracht. Het is begrijpelijk dat hierdoor het vertrouwen in werknemer volledig is verdwenen. Gelet op het feit dat de dringende reden voor onmiddellijke beëindiging van het dienstverband is gelegen in het ernstig verwijtbaar handelen van werknemer, is de Staat geen transitievergoeding aan werknemer verschuldigd. De kantonrechter wijst de verzoeken dan ook af.