Rechtspraak
Feiten
Werknemer is geboren in het jaar 1951 en is op 1 september 1969 in dienst getreden bij werkgeefster. Op 4 februari 2014 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. Op 2 februari heeft het UWV aan werknemer een IVA-uitkering toegekend. Eind mei 2016 heeft werkgeefster werknemer voorgesteld de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst te beëindigen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van werknemer, zonder toekenning van een transitievergoeding. Werknemer vraagt via zijn gemachtigde op 17 juni 2016 om een beëindigingsregeling, waarbij de transitievergoeding van € 76.000 moet worden betaald. Er komt geen beëindiging van het dienstverband tot stand en het dienstverband blijft slapend. Op 23 juni 2016 heeft werkgeefster bij het UWV een ontslagaanvraag op de b-grond ingediend, die zij vervolgens weer heeft ingetrokken. Op 3 juni 2017 bereikte werknemer de AOW-leeftijd en eindigde het (slapend) dienstverband om reden van pensionering. Bij brief van 19 december 2019 heeft werknemer met verwijzing naar de Xella-uitspraak werkgeefster aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt doordat werkgeefster het redelijke beëindigingsvoorstel van 17 juni 2016 niet heeft geaccepteerd. De gevorderde schade wordt gelijkgesteld aan het bedrag van de transitievergoeding dat werknemer had kunnen krijgen als het dienstverband direct na 104 weken arbeidsongeschiktheid was geëindigd. Werkgeefster voert als verweer aan dat de arbeidsovereenkomst met werknemer al was geëindigd wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd voordat er een omslag plaatsvond in de beoordeling van de slapende dienstverbanden. Volgens werkgeefster is pas na deze omslag mogelijk sprake van slecht werkgeverschap als een werkgever een dienstverband slapend houdt, terwijl de werknemer heeft gevraagd om beëindiging daarvan.
Oordeel
Uit de brief van werknemer van 17 juni 2016 volgt niet alleen dat hij de wens had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar de brief kan ook beschouwd worden als een verzoek of aanbod daartoe. Uit de Xella-uitspraak volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat er pas (mogelijk) sprake is van slecht werkgeverschap bij het slapend houden van een dienstverband als de werkgever aanspraak kan (gaan) maken op een (gedeeltelijke) compensatie van de transitievergoeding door het UWV. Om die reden is van belang vast te stellen vanaf wanneer het voor werkgevers (voldoende) bekend en zeker is dat ze aanspraak kunnen maken op compensatie van de transitievergoeding die wordt betaald bij het einde van een slapend dienstverband. Daarvan is in ieder geval sprake vanaf 20 juli 2018, het moment waarop de Wet compensatie transitievergoeding is gepubliceerd in het Staatsblad. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat op grond van de totstandkomingshistorie van de Wet compensatie transitievergoeding op de pensioendatum van werknemer (3 juni 2017) nog geen sprake was van voldoende bekendheid (en zekerheid) bij werkgeefster dat zij aanspraak zou kunnen maken op (enige) compensatie van een aan werknemer te betalen vergoeding bij het beëindigen van het slapend dienstverband. Om die reden is er in dit geval geen sprake van slecht werkgeverschap aan de zijde van werkgeefster bij het slapend houden van het dienstverband van werknemer tot het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd. Werkgeefster is geen schadevergoeding verschuldigd aan werknemer wegens schending van artikel 7:611 BW.