Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 1 februari 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:215
Bedrijfseconomisch ontslag onvoldoende aannemelijk, mede omdat werknemer daaraan voorafgaand al was vrijgesteld van werkzaamheden en een vso was aangeboden met andere grondslag.

Feiten

Werknemer is op 23 maart 2015 bij werkgeefster in dienst getreden in de functie van administrateur. In een functioneringsgesprek van 12 juli 2019 is, naast een aantal actiepunten ten aanzien van het functioneren van werknemer zoals nauwkeuriger werken en ‘het over het algemeen de verantwoording nemen’, opgenomen dat werknemer een belangrijke schakel is. Hierbij wordt aangegeven dat de rol van de financieel controller op termijn minder moet worden en de bedoeling is dat werknemer dan door zou groeien in zijn rol. In een functioneringsgesprek van 18 november 2019 is opgemerkt dat de werknemer zijn nauwkeurigheid en kennis van de boekhouding verbeterd heeft, maar dat timemanagement en telefoongebruik tijdens werk beter moet. Op 4 juni 2020 heeft werkgeefster aan werknemer een vaststellingsovereenkomst (vso) aangeboden. Werknemer heeft de vso niet geaccepteerd. Op 29 juni 2020 heeft werkgeefster ten behoeve van werknemer een aanvraag bedrijfseconomisch ontslag ingediend bij het UWV. Deze aanvraag is afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat sprake is van bedrijfseconomische redenen waardoor de functie van werknemer noodzakelijkerwijs zou komen te vervallen. Werkgeefster verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden wegens bedrijfseconomische redenen. Werknemer stelt een aantal tegenverzoeken in. Zo verzoekt hij het verzoek van werkgeefster af te wijzen en werkgeefster te veroordelen hem te werk te stellen in de bedongen arbeid. Voorts verzoekt hij veroordeling van werkgeefster tot betaling van achterstallig salaris en gemaakte overuren met daarover de wettelijke verhoging en rente. Subsidiair verzoekt hij de ontbinding uit te spreken onder toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.  

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat hij het eens is met de constatering van het UWV dat niet aannemelijk wordt geacht dat de functie van werknemer in een tijdsbestek van slechts drie weken is komen te vervallen. Werkgeefster heeft dit in deze procedure ook nagelaten aannemelijk te maken. Over een noodzakelijk vervallen van de functie van werknemer is met werknemer nooit gesproken en dit lijkt achteraf door werkgeefster te zijn geconstrueerd toen werknemer niet bereid bleek de vso te ondertekenen. Daar komt bij dat, hoewel werkgeefster dit uitdrukkelijk heeft ontkend, wel degelijk met werknemer lijkt te zijn gesproken over het op termijn overnemen van (een deel van) de taken van de financieel controller. Ook dit lijkt erop te wijzen dat werkgeefster om andere redenen van werknemer afscheid wenst te nemen. Weliswaar heeft werkgeefster in deze procedure uitgebreider dan in de procedure bij het UWV toegelicht dat door verdergaande automatisering een deel van de taken van werknemer eenvoudiger is geworden, maar zelfs als dit wordt aangenomen, lijkt het verval van de functie van administrateur te prematuur te zijn geweest. Dat tot slot sprake zou zijn van een financiële reden voor het vervallen van de functie van werknemer als gevolg van het teruglopen van de resultaten vanwege de coronacrisis, heeft werkgeefster niet voorzien van enige onderbouwing. De verzochte ontbinding wordt daarom, gelet op het bovenstaande, afgewezen. Nu onvoldoende grond is om aan te nemen dat de functie van werknemer is komen te vervallen zal het verzoek van werknemer om zijn eigen werkzaamheden weer op te pakken, worden toegewezen. Het achterstallig loon, inclusief de bijbehorende loonsverhoging uit de cao, wordt toegewezen. Deze loonsverhoging wordt bij normaal functioneren ieder jaar toegekend. Dat werknemer hierop geen aanspraak heeft vanwege de geuite ontevredenheid over het functioneren door werkgeefster, is, voor zover dit uit de functioneringsverslagen al zou volgen, onvoldoende om de aanspraak af te wijzen. Het verzoek van werknemer tot uitbetaling van de meeruren wordt afgewezen, nu werknemer het verweer van werkgeefster niet heeft weersproken.