Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 10 februari 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:1207
Feiten
Werkneemster is op 1 juli 2018 bij Corendon Hotels & Resorts B.V. (hierna: Corendon) in dienst getreden. Op 29 april 2020 is aan werkneemster meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst met ingang van 30 juli 2020 niet zou worden verlengd en dat zij na overdracht van haar werkzaamheden zou zijn vrijgesteld van haar werkzaamheden tot het einde van haar dienstverband, waarbij de resterende vakantiedagen en de door haar gemaakte overuren zouden zijn afgebouwd. Dit heeft Corendon per brief bevestigd, welke werkneemster heeft ondertekend voor ontvangst. Bij e-mail van 1 mei 2020 heeft werkneemster aan Corendon geschreven dat zij haar goedkeuring op gelijke afbouw van haar vakantietegoed herroept. Corendon heeft vervolgens meerdere keren aan werkneemster kenbaar gemaakt niet over te zullen gaan tot uitbetaling van haar overuren, vakantiegeld en resterende vakantiedagen. Bij e-mail van 30 juni 2020 heeft werkneemster aan Corendon kenbaar gemaakt dat zij gebruik zal maken van haar retentierecht door een mobiele telefoon, laptop en een iPad onder zich te houden totdat Corendon aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Werkneemster vordert dat de kantonrechter Corendon veroordeelt tot betaling van € 3.683,48 bruto (tien vakantiedagen en 10,38 dagen aan overuren). Corendon voert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter werkneemster veroordeelt tot het inleveren van de mobiele telefoon, laptop en iPad.
Oordeel
De rechtbank buigt zich over de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op 29 april 2020. De kantonrechter is met Corendon van oordeel dat dat het geval is. Daartoe wordt overwogen dat werkneemster ter zitting heeft bevestigd dat zij tijdens het gesprek van 29 april 2020 heeft begrepen wat Corendon bedoelde met haar mededeling dat de resterende vakantie- en overuren van werkneemster zouden zijn afgebouwd en dat zij ook begreep dat zij hiermee instemde door de brief te ondertekenen. Hieruit volgt dat een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Dat werkneemster zich later pas heeft gerealiseerd waarvoor zij precies had getekend en wat de consequenties hiervan waren, zoals werkneemster stelt, doet aan de totstandkoming van de overeenkomst niet af. Werkneemster stelt zich verder op het standpunt dat zij de overeenkomst met haar e-mail van 1 mei 2020 heeft vernietigd. Corendon betwist dat. De kantonrechter overweegt hieromtrent dat uit artikel 3:49 BW volgt dat een vernietigbare rechtshandeling kan worden vernietigd door een buitengerechtigde verklaring of door een rechterlijke uitspraak. De kantonrechter is van oordeel dat de e-mail van 1 mei 2020 kan worden aangemerkt als een buitengerechtelijke verklaring. Dat werkneemster niet uitdrukkelijk benoemt dat zij de overeenkomst vernietigt, maar schrijft dat zij haar goedkeuring herroept, is niet van belang. Aan een vernietigingshandeling worden niet te hoge juridische eisen gesteld. De kantonrechter is voorts van oordeel dat werkneemster onvoldoende heeft aangevoerd om tot de conclusie te komen dat de overeenkomst is gesloten onder invloed van één of meer wilsgebreken. Werkneemster heeft niet duidelijk gemaakt waarover zij nu precies meent te hebben gedwaald. De kantonrechter is van oordeel dat Corendon werkneemster voldoende duidelijk over het (niet als ingewikkeld aan te merken) voorstel heeft geïnformeerd. Daarbij komt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat werkneemster, bij een (volgens haar gegeven) juiste voorstelling van zaken, de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Van wilsgebreken aan de kant van werkneemster is aldus naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, zodat zij de overeenkomst niet kon vernietigen. De vordering van werkneemster wordt aldus afgewezen. Ten aanzien van de tegenvordering overweegt de kantonrechter dat werkneemster geen opeisbare vordering heeft op Corendon. Dat betekent dat zij het retentierecht niet kan uitoefenen. De vordering van Corendon zal dan ook worden toegewezen.