Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 21 december 2020
ECLI:NL:RBNHO:2020:11548
Feiten
Werknemer is op 1 mei 2010 bij Turistik Hava Tasimacilik A.S. (hierna: Turistik Hava) in dienst getreden in de functie van senior Cabin crew member. Ten aanzien van de standplaats van werknemer is in de arbeidsovereenkomst opgenomen dat dit Schiphol is. Medio maart 2020 heeft de Turkse overheid het vliegverkeer voor passagiersvervoer tussen Turkije en Nederland (tijdelijk) stilgelegd in verband met de uitbraak van de COVID-19 pandemie. Op 20 april 2020 heeft het bestuur van Turistik Hava besloten de basis in Amsterdam te sluiten. Bij e-mail van 28 april 2020 heeft Turistik Hava haar in Amsterdam gestationeerde cabin crew over de sluiting geïnformeerd, waarna op 29 april 2020 een (online) vergadering met de cabin crew heeft plaatsgevonden. Turistik Hava heeft vervolgens aan werknemer en zijn collega’s een beëindigingsvoorstel gedaan, welk voorstel door werknemer van de hand is gewezen. Op 28 mei heeft Turistik Hava het UWV gevraagd toestemming te verlenen de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Op 30 juli 2020 is de verzochte toestemming geweigerd omdat Turistik Hava naar het oordeel van het UWV onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een definitieve beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, zijnde de vestiging in Amsterdam, waardoor alle arbeidsplaatsen, waaronder die van werknemer, zijn komen te vervallen. Turistik Hava verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op de a-grond.
Oordeel
Omdat Turistik Hava haar verzoek gegrond heeft op het verval van de arbeidsplaats als gevolg van het beëindigen van de werkzaamheden van de onderneming, moet allereerst worden beoordeeld of de standplaats in Amsterdam als een ‘onderneming’ kan worden aangemerkt. De kantonrechter overweegt dat de door Turistik Hava genoemde omstandigheden, dat de standplaats in Amsterdam een officiële parkeerplaats heeft, dat de vluchten vanaf de standplaats startten en eindigden en dat daar ook klein onderhoud voor vliegtuigen werd verricht, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een onderneming. Hieruit volgt immers niet dat de standplaats in Amsterdam over voldoende functionele autonomie en eigen, van Turistik Hava en andere Corendon-ondernemingen onderscheidende, identiteit beschikte. Zo is niet gebleken dat de standplaats in Amsterdam over een eigen management beschikte dat de bevoegdheid had zelf te beslissen over de wijze waarop haar productiemiddelen werden ingezet en op welke bestemmingen en in welke frequentie vanuit haar basis gevlogen werd. De kantonrechter is voorts met werknemer van mening dat er een grote verwevenheid tussen de standplaats in Amsterdam/Turistik Hava en de vennootschappen uit de Corendon Groep bestaat. Nu de standplaats in Amsterdam niet als zelfstandige onderneming kan worden aangemerkt en de werkzaamheden van Turistik Hava niet zijn geëindigd, is van een beëindiging van de gehele onderneming geen sprake. De kantonrechter oordeelt voorts dat Turistik Hava slechts in zijn algemeenheid heeft aangevoerd dat de gevolgen van de Corona-crisis ingrijpend zijn voor de luchtvaartbranche. Zij heeft dit niet gespecificeerd voor de standplaats in Amsterdam en ook is niet aangegeven welke kostenbesparende maatregelen Turistik Hava heeft genomen. Tot slot is door Turistik Hava geen aandacht besteed aan het tijdelijke karakter van de Coronacrisis. De conclusie van het voorgaande is dat onvoldoende grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de a-grond. In tegenverzoek wordt door werknemer verzocht te bepalen dat het saldo vakantiedagen per 1 augustus 2020 40 dagen was. Dit wordt door de kantonrechter toegewezen. Werknemer wordt gevolgd in zijn stelling dat Turistik Hava op zijn toegekende vakantiedagen te veel vakantiedagen in mindering heeft gebracht door voor iedere verlofweek geen 5 maar 6 dagen af te schrijven.