Naar boven ↑

Rechtspraak

Ex-werkgever stelt met succes beroep in tegen besluit tot toekenning van ZW-uitkering . De rapporten van de verzekeringsartsen zijn volgens de Raad onvoldoende inzichtelijk en consistent om een afdoende onderbouwing te geven voor het standpunt dat ex-werknemer per 1 april 2016 doorlopend arbeidsongeschikt was.

Feiten

Ex-werknemer is bij appellante vanaf 1 januari 2008 werkzaam als productiemedewerker (heftruckchauffeur). Bij beschikking van 7 september 2015 ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen appellante en ex-werkgever per 1 april 2016 omdat ex-werknemer niet binnen een redelijke termijn het vereiste VVI-praktijkcertificaat heeft behaald en niet is gebleken dat het uitblijven van resultaat verband houdt met arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer. UWV kent bij besluit van 8 april 2016 per 1 april 2016 aan ex-werknemer een WW-uitkering toe. Op 9 september 2016 meldt ex-werknemer zich met terugwerkende kracht per 5 maart 2015 ziek bij UWV. De verzekeringsarts concludeert dat ex-werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 3 november 2016 kent UWV aan ex-werknemer vanaf 1 april 2016 een ZW-uitkering toe. Appellante stelt zonder succes bezwaar en beroep in. In hoger beroep voert appellante – kort weergegeven – aan dat het UWV de ongeschiktheid van ex-werknemer per datum uitdiensttreding 1 april 2016 onvoldoende, niet inzichtelijk en niet consistent heeft gemotiveerd. Daarbij heeft appellante onder meer verwezen naar de informatie van de bedrijfsarts waaruit volgens appellante niet blijkt dat ex-werknemer op 1 april 2016 nog steeds ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid.

Oordeel

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Niet ter discussie staat dat appellante terecht als belanghebbende is aangemerkt (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:467 en ECLI:NL:CRVB:2016:468). In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk geoordeeld dat in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het UWV het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1415). Het standpunt van appellante zoals in hoger beroep is ingenomen, wordt gevolgd. Daartoe wordt overwogen dat ex-werknemer zich, nadat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2016 was ontbonden, op 9 september 2016 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW met terugwerkende kracht ziek heeft gemeld met psychische klachten. Hoewel een verzekeringsarts in beginsel bevoegd is om op grond van eigen bevindingen, dossieronderzoek en anamnese tot een zelfstandig oordeel te komen, volgt uit 4.3 dat de rapporten van de verzekeringsartsen onvoldoende inzichtelijk en consistent zijn om een afdoende onderbouwing te geven voor het standpunt dat ex-werknemer per 1 april 2016 doorlopend ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid in de functie van productiemedewerker (heftruckchauffeur). Dit betekent dat het UWV ex-werknemer mogelijk ten onrechte over de periode van 5 maart 2015 tot 4 februari 2017 aaneengesloten ongeschikt heeft geacht in het kader van de ZW. Gelet op de in 4.2 genoemde motiveringsplicht en gelet op wat in 4.3 en 4.4 is overwogen, volstaat de verwijzing naar de rapporten van de betrokken verzekeringsartsen niet als grond voor het bestreden besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek berust als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb ontbreekt. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. De Raad zal het UWV opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.