Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 17 februari 2021
ECLI:NL:RBZWB:2021:704
Feiten
Werknemer is op 1 januari 2007 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) DEBA Bedrijfswagens B.V. (hierna: DEBA). Werknemer is arbeidsongeschikt geraakt. De loondoorbetalingsverplichting voor DEBA is na 104 weken arbeidsongeschiktheid geëindigd op 6 november 2017. Op 11 november 2019 heeft werknemer in een telefoongesprek DEBA verzocht zijn dienstverband te beëindigen. In een e-mail van 20 november 2019 heeft werknemer dat verzoek herhaald. In een reactie heeft DEBA genoemd de bedrijfsarts te willen inschakelen in het kader van werkhervatting. Op 18 december 2019 heeft werknemer de bedrijfsarts bezocht. Nadat is geoordeeld dat toename van de belastbaarheid niet te verwachten was, heeft DEBA een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Het UWV heeft op 17 februari 2020 toestemming verleend en de transitievergoeding van € 15.697,72 bruto betaald. In een brief van 5 maart 2020 heeft de gemachtigde van werknemer aan DEBA bericht dat werknemer niet instemt met de berekende transitievergoeding. In deze procedure vordert werknemer betaling van een schadevergoeding gelijk aan de transitievergoeding, zoals deze gold voor 1 januari 2020, wegens handelen en/of nalaten in strijd met goed werkgeverschap
Oordeel
De kantonrechter is van oordeel dat de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW beantwoord dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment dat de werknemer aan de werkgever het voorstel doet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden; in dit geval 11 november 2019. Vast staat dat werknemer op dat moment al langer dan 104 weken arbeidsongeschikt was en naar het oordeel van de kantonrechter was op dat moment aannemelijk dat binnen 26 weken geen herstel zou optreden en dat binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kon worden verricht. Zulks volgt uit de verzuimuitslag van de bedrijfsarts. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van werknemer. Voor wat betreft de hoogte van de transitievergoeding dient aangesloten te worden bij het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop DEBA de arbeidsovereenkomst voor het eerst zou kunnen hebben beëindigd wegens de arbeidsongeschiktheid van werknemer; in dit geval 7 november 2017. De kantonrechter volgt DEBA niet in haar stelling dat pas na de verzuimuitslag van de bedrijfsarts, die zij ontving op 6 januari 2020, is komen vast te staan dat er geen re-integratiemogelijkheden waren. Het gaat er niet om op welk moment de werkgever dat bevestigd krijgt (door de bedrijfsarts) maar om het moment waarop daarvan sprake is. Nu gesteld noch gebleken is dat de situatie van werknemer anders was in de periode tussen 6 november 2017 en 18 december 2019, neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat de re-integratiemogelijkheden ook op 6 november 2017 al niet meer aanwezig waren. Aangezien DEBA de arbeidsovereenkomst op 6 november 2017 had kunnen beëindigen, komt werknemer een vergoeding toe volgens de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 7 november 2017. Werknemer komt derhalve een vergoeding toe van € 32.991,00 bruto. Aangezien DEBA € 15.697,72 bruto heeft betaald, resteert € 17.293,28 bruto. De kantonrechter zal DEBA veroordelen tot betaling van dat bedrag. Het verweer van DEBA dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van werknemer, omdat hij niet zelf vóór 1 januari 2020 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend om aanspraak te maken op de transitievergoeding volgens de regelgeving van vóór 1 januari 2020, doet niet ter zake.