Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 4 maart 2021
ECLI:NL:GHAMS:2021:632
Feiten
Mitsubishi Turbocharger and Engine Europe B.V. (hierna: MTEE) houdt zich bezig met de vervaardiging van motoren en turbines in Almere. MTEE maakt onderdeel uit van het Mitsubishi-concern. Op 24 augustus 2020 heeft de ondernemingsraad van MTEE een adviesaanvraag ontvangen inzake een voorgenomen besluit van MTEE tot inkrimping c.q. wijziging van de werkzaamheden van MTEE. Als gevolg van dit besluit zouden circa 78 arbeidsplaatsen komen te vervallen. De ondernemingsraad heeft op 17 november 2020 positief geadviseerd over de reorganisatie, mits wordt voldaan aan 23 in het advies genoemde voorwaarden. Op 18 november 2020 heeft MTEE de ondernemingsraad bericht dat zij heeft besloten de reorganisatie door te voeren, waarbij de door de ondernemingsraad gestelde voorwaarden nagenoeg allemaal in acht worden genomen. Op 24 november 2020 heeft MTEE de ondernemingsraad (en de vakbonden) laten weten dat zij, in afwijking van het bestaande salarissysteem, het voornemen had om over 2020 eenmalig geen salarisverhogingen toe te kennen (‘de nullijn’ te hanteren) aan haar werknemers op basis van functioneren. Ondanks de bezwaren die de ondernemingsraad daartegen kenbaar heeft gemaakt, heeft MTEE op 8 december 2020 definitief besloten voor 2020 de nullijn te hanteren. De ondernemingsraad verzoekt thans een verklaring voor recht dat MTEE in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit van 18 november 2020. De ondernemingsraad stelt dat de toepassing van de nullijn voor de ondernemingsraad aanleiding zou kunnen zijn geweest om het advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.
Oordeel
Om te beoordelen of de ondernemingsraad ontvankelijk is in zijn beroep moet de Ondernemingskamer onderzoeken of aannemelijk is dat MTEE reeds ten tijde van het nemen van het reorganisatiebesluit wist dat voor 2020 de nullijn zou worden gehanteerd, of dat MTEE daarmee redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De General Manager Turbo Divisie (hierna: C) heeft verklaard dat op 21 of 22 november 2020 – en dus na het nemen van het reorganisatiebesluit – tot het voornemen is gekomen om over 2020 de nullijn te hanteren. Tijdens een gesprek op 16 november 2020, over de jaarlijkse beoordelingsgesprekken (die nog niet gevoerd waren omdat alle aandacht naar het intensieve reorganisatietraject was uitgegaan), bracht C op of het geen vreemd signaal zou zijn dat een groep werknemers loonsverhoging zou krijgen, terwijl tegelijkertijd zoveel mensen hun baan zouden verliezen. Volgens C was dit de eerste keer dat hij zich van dit spanningsveld bewust was: zijn focus had de maanden daarvoor steeds op de reorganisatie en de aanpassingen in verband met het coronavirus gelegen. Vervolgens zijn de CEO, General Managers, HR en Japan gezamenlijk tot het voornemen gekomen voor 2020 de nullijn te hanteren. De Ondernemingskamer acht deze beschrijving van de gang van zaken, waarom zo kort na het reorganisatiebesluit de nullijn ter tafel is gekomen, op zichzelf geloofwaardig. De conclusie is daarmee dat de nieuwe feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan nadat het reorganisatiebesluit naar aanleiding van het advies van de ondernemingsraad is genomen, zodat alleen al daarom de in artikel 26 lid 1 WOR beschreven grondslag voor een beroep bij de Ondernemingskamer zich niet voordoet. Bij die stand van zaken hoeft niet meer te worden beoordeeld of de toepassing van de nullijn, zoals de ondernemingsraad stelt, voor de ondernemingsraad aanleiding zou kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht. De ondernemingsraad wordt niet-ontvankelijk verklaard.