Rechtspraak
Hoge Raad (Locatie Den Haag), 19 juni 1987
ECLI:NL:HR:1987:AD3749
Feiten
De Federacion di Trahadornan di Aruba (hierna: FTA), een Arubaanse werknemersvereniging, heeft zich op 13 februari 1985 tot het Gerecht in Eerste Aanleg te Aruba gewend met het verzoek (a) voor recht te verklaren dat de tussen FTA en de Associated General Contractors of Aruba (hierna: AGCA) bestaande cao van kracht was tot en met 1 februari 1985 en (b) AGCA te veroordelen om uitvoering te geven aan de cao-bepalingen en aldus de daar genoemde verhogingen uit te betalen. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft de gevorderde verklaring voor recht geweigerd en FTA in haar vordering onder (b) niet-ontvankelijk verklaard. Bij vonnis van 17 september 1985 heeft het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen (hierna: het Hof) het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg bevestigd. Tegen het vonnis van het Hof heeft FTA beroep in cassatie ingesteld.
Conclusie A-G
De conclusie van advocaat-generaal Franx strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Hof.
Oordeel Hoge Raad
In cassatie is de vraag aan de orde of een werknemersorganisatie na het einde van een door haar met een werkgeversvereniging gesloten cao nog gerechtigd is nakoming te vorderen van uit die cao voortvloeiende verplichtingen, aangenomen dat het gaat om verplichtingen die voortvloeien uit zogenoemde normatieve of horizontale bepalingen van die cao, verplichtingen die ook na afloop van de tijd waarvoor die cao is gesloten blijven bestaan. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst schept, evenals de Nederlandse Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, een bijzonder stelsel van onderlinge bindingen van cao-sluitende verenigingen en hun leden. Bindingen die niet enkel bestaan tussen die verenigingen onderling, maar ook kruiselings tussen elke vereniging en de leden van de ander, alsmede tussen elke vereniging en haar leden. Dat stelsel strekt mede ter betere verzekering van de naleving van de door een cao gecreëerde arbeidsvoorwaarden, door de in dat stelsel besloten mogelijkheden om bij niet-naleving van de cao op die bindingen in rechte vorderingen te baseren. Mede omdat de partijen bij een cao, ook nadat zij is geëindigd, er belang bij houden dat naleving van de door die cao gecreëerde arbeidsvoorwaarden zo goed mogelijk wordt verzekerd, past bij dat stelsel aan te nemen dat, zolang uit een geëindigde cao voor de individuele werkgevers jegens hun werknemers in dier voege verplichtingen blijven voortvloeien, zij (totdat partijen anders overeenkomen) gebonden blijven aan die bepalingen van de cao die op de voet van artikel 12 en 13 van de Landsverordening collectieve arbeidsovereenkomst deel zijn gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten, het nakomen van die verplichtingen tevens een uit die cao jegens de werknemersorganisatie voortvloeiende verplichting in de zin van artikel 9 lid 2 is, waarop deze in geval van niet naleven, op dezelfde voet als haar dat tijdens de looptijd van de cao mogelijk was, in rechte zowel een vordering tegen haar wederpartij bij de cao, de werkgeversorganisatie, als tegen de leden van die wederpartij, de individuele werkgevers, kan baseren. Het Hof heeft geoordeeld dat FTA, de werknemersorganisatie, in deze vordering terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het hier gaat ‘om de naleving van bepalingen van individuele arbeidsovereenkomsten waarover elke individuele werknemer, al of niet vakbondslid, zelf beslist’. Gezien het hiervoor overwogene geeft dit oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt het bestreden vonnis en verwijst het geding naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba ter verdere behandeling en beslissing.