Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 29 maart 2021
ECLI:NL:RBOBR:2021:1491
Feiten
Werkneemster is op 13 juli 1981 in dienst getreden bij Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis (hierna: JBZ) in de functie van anesthesiemedewerker en sedatiepraktijkspecialist. Op 6 april 2018 hebben zich aan het einde van een operatie en tijdens een daarop volgend gesprek, en later nog een keer op 18 juni 2020, incidenten voorgedaan waarbij werkneemster zich door een anesthesioloog onheus bejegend heeft gevoeld. Zij voelde zich verbaal en non-verbaal geïntimideerd en met fysiek geweld bedreigd. Werkneemster is van september 2019 tot mei 2020 volledig arbeidsongeschikt geweest. Deze periode is voorafgegaan aan een periode van wisselende en gedeeltelijke perioden van uitval wegens ziekte. Zij is sinds 25 augustus 2020 weer volledig arbeidsongeschikt. Op 23 juni 2020 hebben werkneemster en haar leidinggevenden een gesprek gevoerd. Na dit gesprek heeft werkneemster een melding incident medewerker (hierna: MIM) gedaan. Hierop heeft JBZ besloten dat de anesthesioloog en werkneemster (voorlopig) niet samen hoefden te werken en zijn er verschillende gesprekken gevoerd. De gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Werkneemster heeft daarop op 9 juli 2020 op grond van de Klachtenregeling Ongewenste Omgangsvormen een klacht ingediend. Op 14 augustus 2020 liet de klachtcommissie weten dat zij niet bevoegd was de klacht af te handelen. Vervolgens is een poging tot mediation gedaan, maar dit is niet gelukt. Werkneemster verzoekt de arbeidsovereenkomst met JBZ te ontbinden en JBZ te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de anesthesioloog zich ten opzichte van werkneemster heeft gedragen op een wijze die werkneemster niet hoeft te accepteren. In het onderzoeksrapport wordt die conclusie ook getrokken. Er was sprake van onbetamelijk gedrag. Werkneemster neemt het JBZ terecht kwalijk dat zij de suggestie in haar verweerschrift uit dat de patiënt in gevaar is geweest, zonder dat zij daarnaar onderzoek heeft gedaan. JBZ heeft hier naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar gehandeld. Omtrent de vraag of JBZ na de incidenten adequaat heeft opgetreden oordeelt de kantonrechter dat het feitelijk optreden beperkt is gebleven tot een aantal gesprekken met werkneemster. De kantonrechter is van oordeel dat JBZ door te handelen als zij heeft gedaan in reactie op de incidenten van april 2018, niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er is niet gebleken van aanwijzingen dat er nader optreden en ingrijpen nodig was. Die aanwijzingen hoefde zij ook niet te vinden in de ziekmelding van werkneemster. Ook voor het incident in 2020 geldt dat JBZ als werkgever werkneemster tegen het gedrag van de anesthesioloog dient te beschermen. De kantonrechter vindt het echter lastig hier het etiket ‘verwijtbaar’ op het handelen van JBZ te plakken. JBZ heeft duidelijk de problematiek onderschat en te veel en onterecht gedacht, dat zij met een soort aanpak zoals de kantonrechter die ziet, van ‘waar twee vechten hebben twee schuld’, de problemen kon oplossen. Er valt JBZ wel zeker een verwijt te maken van het feit dat zij de klachtenprocedure formeel niet op orde had. Daarentegen is de kantonrechter van oordeel dat JBZ terecht het verzoek van werkneemster om de garantie te geven dat zij nooit meer hoeft samen te werken met de anesthesioloog heeft afgewezen. De slotconclusie van de kantonrechter is dan ook dat JBZ niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, hoewel haar op diverse momenten zeker wel verwijten waren te maken. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook niet ontbinden.