Naar boven ↑

Rechtspraak

Apeldoorn Fashion Retail B.V. /werkneemster
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 29 september 2020
ECLI:NL:GHAMS:2020:2618
Werkgever heeft dwangsommen verbeurd over de periode dat werkneemster niet is toegelaten tot het werk. Bij de berekening van het aantal dagen wordt aangesloten bij de arbeidsomvang. Het doel en de strekking van de dwangsom zagen op de toelating tot het werk en niet op het door werkneemster ingeroepen opschortingsrecht vanwege het niet betalen van haar loon.

Feiten

Apeldoorn Fashion Retail B.V. (hierna: AFR) exploiteert of exploiteerde winkels in damesmode. Werkneemster is sinds 15 oktober 2017 in dienst bij (de rechtsvoorgangster van) AFR in de functie assistent verkoop/styling. Bij beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van werkneemster voor recht verklaard dat tussen AFR en werkneemster sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd voor 102 uur per maand, met veroordeling van AFR tot betaling van het brutoloon van € 2.040 netto over de maanden november en december 2019 te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente. De kantonrechter heeft AFR veroordeeld om het gemiddeld loon van € 1.020 netto te betalen vanaf 1 januari 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, onder de voorwaarde dat werkneemster voldoet aan haar re-integratieverplichtingen. Voorts is in deze beschikking het volgende vermeld: “IV veroordeelt AFR om werkneemster, wanneer zij weer arbeidsgeschikt is, na het betekenen van deze beschikking toe te laten tot het werk en haar daar in de gelegenheid te stellen haar gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 50.000,00”. Bij e-mail van 11 maart 2020 heeft de raadsman van werkneemster aan de raadsman van AFR geschreven dat werkneemster zich voldoende hersteld acht om de werkzaamheden per direct te hervatten. Bij e-mail van 16 maart 2020 heeft de advocaat van AFR geantwoord dat werkneemster vanaf 12 maart 2020 was vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Op 10 april 2020 heeft AFR aan werkneemster per e-mail en whatsapp verzocht zich op 11 april 2020 om 9.30 uur te melden teneinde haar werk te hervatten. Hierop heeft de gemachtigde van werkneemster diezelfde dag per e-mail geantwoord dat werkneemster haar werk niet zal hervatten zolang haar loon niet is betaald. Aan de veroordeling tot (door)betaling van loon is niet voldaan. AFR komt onder meer op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij werkneemster vanaf 12 maart tot 11 april 2020 niet heeft toegelaten tot het werk en dat zij in die periode dwangsommen heeft verbeurd. In het incidenteel appèl komt werkneemster onder meer op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet tevens na 11 april 2020 dwangsommen zijn verbeurd.

Oordeel

Zijn over de periode van 12 maart tot 11 april dwangsommen verbeurd?

Er was niet alleen sprake van het achterwege blijven van een oproep tot wedertewerkstelling, maar er was een expliciete vrijstelling van werk zijdens AFR. De vraag of AFR na het vonnis van de voorzieningenrechter werkneemster had moeten oproepen voor werkhervatting kan in het midden blijven, nu het feit dat het niet is gekomen tot werkhervatting vanaf 12 maart 2020 primair is gelegen in deze vrijstelling van werk. Dit vormt een beletsel aan de zijde van AFR waarop de veroordeling waaraan de dwangsom kleeft, ziet. Het feit dat (daarnaast) ook sprake was van een door werkneemster ingeroepen opschortingsrecht in verband met het niet betalen van haar loon maakt dit niet anders. Na 11 april 2020 was geen sprake meer van vrijstelling van werk en heeft AFR – daarentegen – werkneemster opgeroepen om haar werk te hervatten. Gedurende deze periode is de reden dat het niet tot werkhervatting is gekomen gelegen in de (naar het oordeel van de voorzieningenrechter: terechte) opschorting door werkneemster van haar verplichting daartoe. Het hof volgt AFR in haar zienswijze in zoverre dat de voorzieningenrechter inderdaad voor wat betreft het aantal dagen per week dat AFR dwangsommen heeft verbeurd, geen aansluiting lijkt te zoeken bij de arbeidsomvang van werkneemster.

Zijn na 11 april dwangsommen verbeurd?

De voorzieningenrechter heeft in de bestreden uitspraak terecht overwogen dat in een executiegeschil als het onderhavige, voor de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, gekeken dient te worden naar doel en strekking van de veroordeling op niet naleving waarvan de dwangsom is gesteld. Doel en strekking van die veroordeling waren dat AFR werkneemster weer tot het werk zou toelaten, en dat heeft zij gedaan met haar e-mail en whatsapp van 10 april 2020. Om die reden is terecht geoordeeld dat vanaf 11 april 2020 geen dwangsommen zijn verbeurd. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. De stellingen van werkneemster komen erop neer dat aan de oproep tot werkhervatting van AFR geen gewicht dient te worden toegekend in het licht van haar weigering om het loon te betalen. Nu werkneemster terecht haar verplichting tot werken heeft opgeschort omdat haar loon niet werd betaald, is de oproep tot werkhervatting betekenisloos, aldus werkneemster. Wanneer echter de redenering van werkneemster gevolgd zou worden dat AFR in die situatie toch dwangsommen heeft verbeurd, zou dit er op neerkomen dat de dwangsom is gesteld op het niet betalen van loon. Dit is op grond van artikel 611a Rv niet toegestaan.