Naar boven ↑

Rechtspraak

verzorgster/budgethouder
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 maart 2021
ECLI:NL:RBOBR:2021:1493
Zorgovereenkomst tussen gehuwden kwalificeert niet als arbeidsovereenkomst, omdat de vereiste gezagsverhouding ontbreekt.

Feiten

Partijen zijn in 2011 overeengekomen dat verzorgster werkzaamheden in de vorm van persoonlijke verzorging verleent aan de budgethouder voor 6 tot 9 uur per week. Haar vergoeding is gelijk aan de AWBZ-vergoeding van € 580,64 bruto per 4 weken. Verzorgster verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat aan de elementen ‘arbeid’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘loon’ in de zin van artikel 7:610 BW is voldaan. Zo verricht verzorgster sinds 2011 dagelijks werkzaamheden bij de budgethouder en ontvangt zij daar de AWBZ-vergoeding voor. Ook nadat het urenaantal was uitgebreid had verzorgster recht op een vergoeding. Omtrent de vraag of sprake is van een gezagsrelatie tussen partijen is relevant dat partijen in 2011, toen ze de zorgovereenkomst sloten, gehuwd waren en sindsdien lange tijd gehuwd zijn geweest. (Kennelijk zijn zij enige tijd geleden gescheiden, althans zijn zij nu voornemens te scheiden.) De kantonrechter overweegt dat het huwelijk zich niet goed verdraagt met een gezagsverhouding tussen de gehuwden, maar uitgesloten is dat op zich niet. In dit geval betreffen de overeengekomen werkzaamheden de persoonlijke verzorging van de budgethouder. Verzorgster verleende deze zorg aan de budgethouder ook al voor het sluiten van de zorgovereenkomst. En aangenomen moet worden dat, als partijen de zorgovereenkomst niet zouden hebben gesloten, zij deze zorg ook aan de budgethouder zou hebben verleend. Partijen hebben de zorgovereenkomst feitelijk alleen gesloten in het kader van de PGB-aanvraag. Het blijkt nergens uit dat de budgethouder instructies aan verzorgster gaf waar het de te verrichten werkzaamheden betreft, niet alleen waar het de aard van de werkzaamheden betreft, maar ook waar het de organisatie van de werkzaamheden betrof. Het blijkt nergens uit dat hij bevoegd was om dergelijke instructies te geven. De relatie tussen partijen is immers niet gewijzigd nadat zij de zorgovereenkomst hadden gesloten; zij handelden niet anders dan zij zouden hebben gedaan als zij geen zorgovereenkomst hadden gesloten. In dat verband is kenmerkend dat verzorgster nooit eerder aanspraak heeft gemaakt op betaling van de overeengekomen vergoeding aan haar. Anders dan dat in de jurisprudentie in het kader van een zorgovereenkomst het bestaan van een gezinsrelatie wordt aangenomen is de kantonrechter van oordeel dat dit in een huwelijksrelatie anders ligt, omdat de relatie tussen echtgenoten, waar het de onderhavige verzorgingswerkzaamheden betreft, op een wezenlijk andere leest is geschoeid dan gezag en het geven van instructies. In dit geval is niet gebleken dat de relatie tussen partijen anders moet worden beoordeeld. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat er geen sprake is van een gezagsverhouding tussen partijen. De overeenkomst tussen partijen voldoet daarom niet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 BW.