Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Competa Codepamoja B.V.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 6 april 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:3432
Tussen werkgever en trainee gesloten overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst. Partijbedoeling ook in de aanvangsfase niet relevant bij kwalificatie arbeidsovereenkomst.

Feiten

In de periode tussen 4 juni 2018 en 7 december 2018 is werknemer bij Competa Codepamoja B.V. (hierna: Competa) werkzaam geweest als trainee op basis van een ‘Heroes Traineeship Contract’ (hierna: HTC). Over de periode dat werknemer werkzaam was bij Competa heeft hij in totaal € 4.209,50 bruto aan stagevergoeding ontvangen. Partijen twisten over de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.

Oordeel

Van de zijde van Competa wordt niet ontkend dat uit het recente arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (ELCI:NL:HR:2020:1746) voortvloeit dat de partijbedoeling geen rol (meer) speelt bij de vraag of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, maar Competa meent dat in de fase voor deze kwalificatie de partijbedoeling nog wel degelijk relevant kan zijn. In dit geval staat vast, althans wordt door Competa niet betwist, dat werknemer al een diploma behaald had, zodat de werkzaamheden van werknemer bij Competa niet in het kader van enige opleiding bij een onderwijsinstelling of opleidingsinstituut plaatsvonden. De kantonrechter sluit zich aan bij annotator Stein die betoogt dat een relevante factor is of het gaat om een stage na de opleiding en of de stageverlener de stagiaire al dan niet onbeperkt kan inzetten voor het primaire doel van de onderneming. Daarbij geldt dat Competa het nodige moet aanvoeren ter onderbouwing van haar standpunt dat de stage voornamelijk gericht was op de persoonlijke ontwikkeling van werknemer. In het licht van het voorgaande is mede van belang dat daarbij betrokken wordt welke werkzaamheden hij bij Competa verrichtte, of hij daarbij (on)beperkt inzetbaar was en of hij werkzaamheden verrichtte die een gemis aan (praktijk)ervaring moesten wegnemen. Het gaat dus niet uitsluitend om al dan niet productieve inzet van werknemer in de zin dat hij voor Competa werkzaamheden verrichtte, die Competa aan haar klanten kan doorbelasten en/of dat werknemer specifiek voor bepaalde klanten is ingezet. Indien Competa werknemer werkzaamheden liet verrichten om hem inzetbaar te maken voor haar klanten is dat ook gericht op de eigen bedrijfsactiviteiten. De zin in de aanhef van de HTC lijkt het laatste overigens ook te suggereren: “Competa invests in the Trainee with the goal of providing an Employment Agreement after this Traineeship.” Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Competa onvoldoende weerlegd dat werknemer deelnam aan de gebruikelijke dagelijkse activiteiten, zoals die op het kantoor van Competa plaatsvonden. Wellicht staat het gemis aan ervaring van werknemer eraan in de weg dat de resultaten van zijn werkzaamheden een-op-een en zelfs na screening bij de klanten van Competa terecht zijn gekomen. Maar dat neemt niet weg dat Competa niet in voldoende mate ontkracht heeft dat werknemer deelnam aan de normale dagelijkse activiteiten, zoals die bij Competa werden uitgevoerd, en dat daarmee Competa wel degelijk ook een eigen doel nastreefde, namelijk werknemer klaarstomen om hem na de traineeship als volwaardig werknemer te kunnen inzetten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het voorgaande niet los worden gezien van de bepalingen van de HTC die naar het oordeel van de kantonrechter mede wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst. Naast het voorgaande wil de kantonrechter nog opmerken dat de HTC een trainee weinig speelruimte laat in het geval Competa na ommekomst van de traineeperiode een ‘echte’ arbeidsovereenkomst aanbiedt. Een trainee dient namelijk de volledige stagevergoeding aan Competa terug te betalen, indien Competa aan de trainee een arbeidsovereenkomst aanbiedt, maar deze ervoor kiest deze arbeidsovereenkomst niet te accepteren. Daarmee ontkracht Competa zelf dat de werkzaamheden van de trainee enkel en alleen ten behoeve van diens professionele ontwikkeling zijn en dat, zoals in artikel 2 van de HTC staat, de stagevergoeding “a gesture of our appreciation to you for your effort and participation” is. Blijkbaar gaat de waardering van Competa niet zo ver dat zij het op prijs stelt als een trainee na afloop van het traineeship niet zijn of haar carrière bij Competa wil voortzetten. Uit alle in de uitspraak genoemde jurisprudentie, in combinatie met hetgeen de kantonrechter overwogen heeft over de feitelijke gang van zaken bij Competa en de inhoud en strekking van de HTC, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de HTC zodanig veel kenmerken van een arbeidsovereenkomst heeft, dat deze als een arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt. Reeds is overwogen dat de partijbedoeling, die van de zijde van Competa en wellicht aanvankelijk ook van werknemer anders kan zijn geweest, hierin geen verandering kan brengen, zoals de Hoge Raad in wezen ook weer in het arrest van 6 november 2020 heeft beslist. In dat arrest is ook te weinig steun te vinden voor het standpunt van Competa dat de partijbedoelingen in de aanvangsfase wel relevant kunnen zijn voor de vraag of partijen andersluidende afspraken kunnen maken. De kantonrechter ziet niet hoe de partijbedoelingen ‘in de aanvangsfase’ anders kunnen zijn dan de partijbedoelingen ten tijde van het aangaan van een overeenkomst en op welk moment de partijbedoelingen kunnen omslaan van het een naar het ander. Alles bijeengenomen komt de kantonrechter tot het oordeel dan tussen werknemer en Competa sprake was van een arbeidsovereenkomst. Competa diende dus ten minste het minimumloon aan werknemer te betalen en de vordering van werknemer, die gebaseerd is op het verschil tussen het minimumloon en de (betaalde) stagevergoeding, is daarom toewijsbaar.