Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 12 april 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:3641
Feiten
Werknemer is op 18 februari 2019 in dienst getreden van RBC IMV B.V. (hierna: RBC) in de functie van industrieel beveiligingswacht. Begin 2020 is bij werknemer prostaatkanker geconstateerd. Op 25 mei 2020 is werknemer geopereerd en met ingang van deze datum heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 17 juli 2020 is werknemer gestart met werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie conform een opbouwschema. Op 17 augustus 2020 heeft werknemer zich voor deze werkzaamheden ziekgemeld. Werknemer is op 28 augustus 2020 door RBC uitgenodigd voor een gesprek over zijn re-integratie en het starten van de werkzaamheden op 31 augustus 2020. Werknemer is niet op de afspraak verschenen. Bij brief van 31 augustus 2020 aan werknemer heeft RBC aangekondigd de loondoorbetaling te stoppen vanwege het niet meewerken aan de re-integratieverplichtingen door werknemer. In de brief wordt vermeld dat de sanctie van kracht blijft tot werknemer besluit mee te werken aan zijn re-integratietraject. Werknemer heeft herhaaldelijk, onder meer in het telefoongesprek op 13 oktober 2020 en in een e-mail van 21 oktober 2020 aan RBC waarin hij melding maakt van verergerde klachten, verzocht om een afspraak met de bedrijfsarts, maar RBC heeft aan dit verzoek tot 15 december 2020 geen gehoor gegeven. Op 18 december 2020 en 15 januari 2021 heeft het UWV een deskundigenoordeel gegeven. Op 25 januari 2021 heeft een telefonisch consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden, waarna de bedrijfsarts aangeeft dat het lastig is in te schatten in hoeverre werknemer nog arbeidsongeschikt is voor eigen werk omdat het arbeidsconflict in de weg staat. Op 3 maart 2021 is een mediationtraject gestart. Op 10 maart 2021 is werknemer gestart met het verrichten van aangepaste werkzaamheden voor drie keer drie uur per week. Met ingang van deze datum heeft RBC de loonbetaling, die zij vanaf 31 augustus 2020 gestaakt had, weer hervat. Werknemer heeft gevorderd RBC te veroordelen tot betaling van het loon tijdens ziekte over de periode vanaf 31 augustus 2020.
Oordeel
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter was RBC niet gerechtigd een loonstop toe te passen over de periode 31 augustus 2020 tot 10 maart 2021. Onvoldoende is gebleken dat werknemer ten onrechte passende arbeid heeft geweigerd, ten onrechte heeft geweigerd om een gesprek op kantoor van RBC aan te gaan of anderszins onvoldoende aan zijn re-integratieverplichtingen heeft meegewerkt op grond waarvan een loonstop als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW gerechtvaardigd zou zijn. Daartoe is het volgende redengevend. Naar het oordeel van de kantonrechter is RBC te snel overgegaan tot het opleggen van een loonstop, die zij gedurende lange tijd heeft gehandhaafd, en had het op de weg van RBC gelegen werknemer opnieuw door de bedrijfsarts te laten oproepen teneinde te beoordelen of werknemer in staat was tot het verrichten van passende arbeid, hetgeen volgens werknemer niet het geval was. Ook heeft RBC geen gehoor gegeven aan meerdere verzoeken van werknemer om een afspraak met de bedrijfsarts te maken en geen uitvoering gegeven aan het advies van de bedrijfsarts op 26 augustus 2020. RBC heeft maandenlang veelvuldig contact gezocht met werknemer, waarbij zij heeft volhard in haar standpunt dat werknemer met zijn re-integratiewerkzaamheden moest beginnen alvorens hij opnieuw door de bedrijfsarts beoordeeld zou worden. Werknemer daarentegen achtte zich daartoe niet in staat en reageerde niet altijd op RBC. Van RBC had naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onder deze omstandigheden verlangd mogen worden dat zij werknemer had laten oproepen door de bedrijfsarts om opnieuw te beoordelen of werknemer in staat was aangepast werk te verrichten. Dit heeft zij niet gedaan, hetgeen voor haar rekening en risico komt. RBC kan zich daarbij niet verschuilen achter het advies van de bedrijfsarts, omdat een werkgever zelf verantwoordelijk is voor het re-integratietraject.