Naar boven ↑

Rechtspraak

Met annotatie door A. Zwanenburg
Sociale zekerheidsrecht van het land waar meer dan twaalf maanden onafgebroken arbeid wordt verricht blijft van toepassing. Afwijzing E 101-formulier.

Feiten

Betrokkene, een Pools onderdaan met woonplaats in Polen, heeft voor Format, die gevestigd is in Polen, gewerkt in het kader van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur in het tijdvak van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009. Tijdens dit tijdvak werkte hij vanaf 23 oktober 2006 in Frankrijk, van 5 november 2007 tot en met 6 januari 2008 in het Verenigd Koninkrijk, en vervolgens vanaf 7 januari 2008 opnieuw in Frankrijk. Het Instituut voor sociale zekerheid, eerste afdeling Warschau, Polen (hierna: het Instituut) heeft geweigerd een E 101-formulier uit te reiken ter bevestiging van het feit dat hij van 23 december 2007 tot en met 31 december 2009 onder het Poolse socialezekerheidsstelsel viel uit hoofde van de arbeid die hij voor Format had verricht. De centrale vraag is of werknemer valt onder artikel 13 of artikel 14 lid 2 onder b Verordening (EEG) nr. 1408/71. Bepalend is of de opeenvolgende tewerkstelling in de andere landen waar Format bouwwerkzaamheden verrichtte, kwalificeert.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt.

Uitgangspunt gewoonlijk werkland, tenzij...

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14 lid 2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht.  In dit verband zij eraan herinnerd dat een persoon werkzaamheden in loondienst moet plegen uit te oefenen op het grondgebied van twee of meer lidstaten om onder artikel 14 lid 2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 te vallen (HvJ EU 4 oktober 2012, zaak C-115/11, ECLI:EU:C:2012:606 (Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe), punt 39). Volgens de rechtspraak van het Hof moeten, om te beoordelen of een persoon dient te worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee of meer lidstaten pleegt uit te oefenen, of het daarentegen slechts gaat om werkzaamheden die af en toe zijn verdeeld over het grondgebied van meerdere lidstaten, in het bijzonder de volgende elementen in de beschouwing worden betrokken: de duur van de tijdvakken en de aard van de werkzaamheden in loondienst zoals die zijn vastgelegd in de contractdocumenten alsook, in voorkomend geval, de daadwerkelijk uitgeoefende werkzaamheden, met name de wijze waarop de tussen de werkgever en de betrokken werknemer gesloten arbeidsovereenkomsten in de praktijk in het verleden zijn uitgevoerd, de omstandigheden waaronder deze overeenkomsten zijn gesloten en, meer in het algemeen, de kenmerken en wijzen van uitvoering van de door de betrokken onderneming verrichte werkzaamheden (zie HvJ EU 13 september 2017, zaak C-570/15, ECLI:EU:C:2017:674 (X), punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

In casu moet ervan worden uitgegaan dat de betrokkene zijn werkzaamheden in loondienst achtereenvolgens in twee lidstaten heeft uitgeoefend maar dat de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden in de eerste lidstaat respectievelijk ongeveer dertien maanden en bijna twee jaar bedroegen, met een tussenliggend tijdvak van ongeveer twee maanden in de tweede lidstaat. Aldus moet worden vastgesteld dat betrokkene in het kader van zijn voor het tijdvak van 20 oktober 2006 tot en met 31 december 2009 gesloten arbeidsovereenkomst nagenoeg al zijn werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van één enkele lidstaat heeft verricht. Stellig legt artikel 14 lid 2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 geen beperkingen in de tijd op voor de eventuele opeenvolgende tijdvakken waarin werkzaamheden op het grondgebied van meer dan één lidstaat worden uitgeoefend.  Uit de rechtspraak van het Hof volgt evenwel dat, wanneer de betrokken persoon gewoonlijk werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van één lidstaat, hij niet onder de werkingssfeer van artikel 14 lid 2 van de verordening kan vallen (zie in die zin Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe, punt 40).  Derhalve kan niet worden aanvaard dat een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht in omstandigheden als die in het hoofdgeding, zoals deze zijn omschreven in de punten 24 en 25 van het onderhavige arrest, onder het begrip ‘degene die op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen’ in de zin van artikel 14 lid 2 van de verordening valt. Een dergelijke uitlegging zou immers tot gevolg hebben dat de werkingssfeer van deze bepaling wordt uitgebreid tot situaties waarin de betrokken persoon gedurende zo lange tijd op het grondgebied van één enkele lidstaat werkzaam is in loondienst, dat deze werkzaamheid als de normale arbeidsregeling van de betrokkene moet worden beschouwd.

Twaalfmaanden-uitzondering 

Artikel 14 lid 2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 vormt dus, net als lid 1 onder a van dat artikel, een afwijking van het in artikel 13 lid 2 onder a van deze verordening neergelegde algemene beginsel. Artikel 14 lid 2 van deze verordening moet dan ook strikt worden uitgelegd (zie in die zin HvJ EG 16 januari 2007, zaak  C-342/05, ECLI:EU:C:2007:26 (Perez Naranjo), punt 29). Wat dit betreft dient er rekening mee te worden gehouden dat de Uniewetgever inzake de toepassing van de uitzondering van artikel 14 lid 1 onder a van de verordening kennelijk van mening was dat de tijdelijke en kortstondige detachering van een werknemer in een andere lidstaat gedurende maximaal twaalf maanden een uitzondering rechtvaardigt op de regel van de lidstaat waar de werkzaamheden worden uitgeoefend, als bedoeld in artikel 13 lid 2 onder a van die verordening (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Mazák in zaak C‑115/11, ECLI:EU:C:2012:267 (Format Urządzenia i Montaże Przemysłowe), punt 55). Teneinde een coherente uitlegging van artikel 14 lid 1 onder a en lid 2 van de verordening te verzekeren, dient bijgevolg te worden geoordeeld dat een persoon die gedurende opeenvolgende tijdvakken in loondienst werkzaam is in verschillende lidstaten, moet worden geacht op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst te verrichten in de zin van artikel 14 lid 2 van de verordening, voor zover de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden in elk van deze lidstaten niet meer dan twaalf maanden bedraagt. Alleen met een dergelijke uitlegging kan worden voorkomen dat het in artikel 13 lid 2 onder a van deze verordening neergelegde beginsel wordt omzeild.

Conclusie

Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 14 lid 2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een persoon die in het kader van één enkele arbeidsovereenkomst die is gesloten met één enkele werkgever en die in de uitoefening van een beroepsactiviteit in meerdere lidstaten voorziet, gedurende meerdere opeenvolgende maanden uitsluitend op het grondgebied van elk van deze lidstaten werkzaamheden verricht, wanneer de duur van de ononderbroken tijdvakken van werkzaamheden van die persoon in elk van deze lidstaten meer dan twaalf maanden bedraagt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.