Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 2 april 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:4636
Feiten
Werknemer is van 30 november 1998 tot 31 mei 2012 werkzaam geweest bij Peinemann Hoogwerksystemen B.V. (hierna: Peinemann) in de functie van dieplader-chauffeur. Tot zijn werkzaamheden behoorden het vervoer van hoogwerkers naar de locatie en het laden en lossen van de hoogwerkers, zo ook op 2 juni 2010 van Made naar Hoogvliet. Na dit transport kreeg werknemer van de planner opdracht om nog een extra transport uit te voeren. Werknemer heeft dat geweigerd. De planner hield werknemer voor dat dit opgevat zou kunnen worden als werkweigering. Daarop meldde werknemer zich ziek en is hij in de vrachtwagen gestapt en weggereden. Werknemer heeft vanwege dit incident een officiële waarschuwing gekregen. In deze procedure verzoekt werknemer voor recht te verklaren dat Peinemann aansprakelijk is voor het hem in de uitoefening van de werkzaamheden overkomen ongeval op 2 juni 2010 en dat de klachten en beperkingen in causaal verband staan tot het ongeval dan wel de uitvoering van rugbelastende werkzaamheden. In een tussenvonnis van 13 april 2018 heeft de kantonrechter overwogen dat het aan werknemer is om bewijs te leveren van het causaal verband tussen zijn klachten en het ongeval op 2 juni 2010 en/of tussen zijn klachten en de door hem bij Peinemann verrichte werkzaamheden. De kantonrechter heeft in dat kader een (medisch) deskundig onderzoek noodzakelijk geacht. Bij tussenvonnis van 14 september 2018 heeft de kantonrechter een deskundigenonderzoek bevolen.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat uit het rapport kan worden afgeleid dat er geen eenduidige conclusie kan worden getrokken over de verrichte werkzaamheden en de rugbelastende werking daarvan. Dat heeft te maken met de omstandigheid dat tussen partijen discussie blijft bestaan over de periode en de frequentie waarin sprake is geweest van het tillen van rijplaten en gasflessen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze discussie tussen partijen echter in het midden blijven. Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van werknemer is naar het oordeel van de kantonrechter niet met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen de klachten van werknemer en de door hem verrichte werkzaamheden. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat werknemer verschillende aandoeningen en klachten presenteert. Uit het rapport volgt dat een groot deel van de aandoeningen zonder meer losstaat van het werken bij Peinemann. De deskundige overweegt dat het lastig is om vast te stellen waardoor de rugklachten van werknemer zijn begonnen omdat de gebeurtenissen tijdens het ongeval niet geheel duidelijk zijn, en er bij beeldvorming geen duidelijke traumatische afwijkingen zijn vast te stellen. De vraag of de rugklachten ook zonder ongeval zouden zijn ontstaan is moeilijk te beantwoorden. Hoewel de deskundige uiteindelijk concludeert dat het zeer waarschijnlijk is dat de rugklachten van werknemer door het ongeval zijn veroorzaakt, is de kantonrechter met Peinemann van oordeel dat deze conclusie moeilijk te begrijpen is, gelet op de omstandigheid dat telkens wordt overwogen dat een oorzaak van de aspecifieke rugklachten van werknemer niet kan worden gegeven en dat het lastig is om een verband te leggen tussen de rugklachten en het ongeval. De kantonrechter oordeelt daarom dat de enkele omstandigheid dat werknemer voor het ongeval nog geen rugpijn presenteerde en een trauma een mogelijke oorzaak kán zijn, onvoldoende is om met voldoende mate van zekerheid te kunnen concluderen dat de rugklachten door het ongeval zijn veroorzaakt. Een medisch causaal verband ontbreekt derhalve. De vorderingen van werknemer zullen worden afgewezen.