Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 19 mei 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:4531
Feiten
Werknemer is op 6 februari 2017 in dienst getreden bij G. Markus & Zonen B.V. (hierna: Markus). Op 6 mei 2020 heeft werknemer zich arbeidsongeschikt gemeld. Bij adviezen in de periode van 18 juni 2020 tot en met 15 oktober 2020 adviseerde de Arbo-arts steeds om vanwege de focus op herstel vooralsnog niet te starten met re-integreren. Vanaf 18 november 2020 heeft de Arbo-arts echter geoordeeld dat er benutbare mogelijkheden zijn voor aangepaste werkzaamheden. Naar aanleiding hiervan heeft Markus het plan van aanpak bijgesteld. Werknemer heeft dit plan echter niet willen ondertekenen en heeft – ook na later beoordeling van de Arbo-arts – aangegeven niet in staat te zijn om werkzaamheden uit te voeren. Op 14 januari 2021 heeft Markus de loonbetaling gestaakt en op 10 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige een rapport uitgebracht waaruit onder andere volgt dat er aanknopingspunten voor ander passend werk zijn bij Markus en dat mediation geadviseerd wordt. In een deskundigenoordeel van 3 maart 2021 heeft het UWV de adviezen van de Arbo-arts onderschreven. In deze procedure verzoekt Markus ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van werknemer door het niet verrichten van re-integratiewerkzaamheden.
Oordeel
Naar het oordeel van de kantonrechter is sprake van een redelijke grond voor ontbinding. In deze zaak staat vast dat Markus werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en de betaling van het loon heeft gestopt. Verder heeft Markus het door werknemer aangevraagde deskundigenoordeel overgelegd. Uit dat deskundigenoordeel volgt dat de door Markus aangeboden arbeid – te weten schuurwerkzaamheden in de lasloods – passend was. De kantonrechter is van oordeel dat Markus hiermee aan de vereisten van artikel 7:671b lid 5 BW heeft voldaan. Hoewel een door de werkgever aangevraagd deskundigenoordeel ten aanzien van de vraag of een werknemer aan zijn re-integratieverplichtingen voldoet, meer voor de hand ligt bij ontbindingsverzoek op de e-grond, volgt uit het deskundigenoordeel dat de aangeboden arbeid passend was. Daaruit moet in deze zaak de conclusie worden getrokken dat – nu werknemer die passende arbeid heeft geweigerd – hij niet voldoet aan zijn re-integratieverplichtingen. Voorts oordeelt de kantonrechter dat deze schending van de re-integratieverplichtingen ook verwijtbaar is. Gelet op de uitkomst van het deskundigenoordeel heeft werknemer passende arbeid geweigerd en zijn re-integratieverplichtingen geschonden, terwijl hij was gehouden om vanaf 18 november 2020 de aangeboden passende arbeid te accepteren en te verrichten. Dat heeft hij, ook na een loonopschorting en loonstop, niet gedaan. De conclusie is dat het werknemer te verwijten valt dat hij ten onrechte passende arbeid heeft geweigerd en heeft geweigerd het bijgestelde plan van aanpak te ondertekenen, zodanig dat van Markus niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Op grond hiervan ligt ook herplaatsing van werknemer niet in de rede. Het ontbindingsverzoek van Markus wordt derhalve toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werknemer verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Derhalve wordt de opzegtermijn in acht genomen en de transitievergoeding toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen.