Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 15 juni 2021
ECLI:NL:GHARL:2021:5901
Feiten
Werkneemster is in februari 2010 in dienst getreden bij Alturna Connect N.V. (hierna: Alturna). Alturna houdt zich onder andere bezig met de verkoop van refurbished netwerkapparatuur van de merken Cisco, Juniper en Brocade. Partijen hebben op 27 maart 2018 een arbeidsovereenkomst ondertekend, waarin een concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding waren opgenomen, voorzien van een boetebeding. Werkneemster heeft haar baan op 8 oktober 2019 opgezegd. In de bevestiging van de opzegging is werkneemster door Alturna gewezen op de overeengekomen postcontractuele bedingen. Werkneemster heeft deze bevestigingsbrief voor akkoord getekend. Bij e-mail van 12 november 2020 heeft Alturna werkneemster toestemming gegeven om haar klanten te gebruiken voor het verrichten van niet-concurrerende activiteiten. De gegeven toestemming heeft Alturna op 22 december 2020 weer ingetrokken. Werkneemster heeft in hoger beroep zes grieven opgeworpen tegen het vonnis van de kantonrechter.
Oordeel
Naar het voorlopig oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de bedingen vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen noodzakelijk zijn. Als onweersproken staat vast dat Alturna zich enkel richt op bepaalde merken en werkzaam is in een nichemarkt. Het heeft Alturna jaren gekost om een klantenbestand op te bouwen en zij beschikt over unieke kennis binnen deze bijzondere niche. Werkneemster heeft uit hoofde van haar functie inzage gehad in veel concurrentiegevoelige informatie en het is duidelijk dat Alturna er een groot belang bij heeft deze informatie te beschermen. Dat belang is niet gelegen in het tegengaan van concurrentie, maar in het voorkomen dat werkneemster Alturna rechtstreeks concurrentie zou kunnen aandoen of daarmee zichzelf of een derde een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen zou kunnen bezorgen. Gelet hierop acht het hof het niet aannemelijk dat de bodemrechter de bedingen op grond van artikel 7:653 lid 3 onder a BW geheel zal vernietigen. Op grond van een belangenafweging acht het hof het voorhands evenmin aannemelijk dat de bodemrechter de bedingen op grond van artikel 7:653 lid 3 onder b BW geheel of gedeeltelijk zal vernietigen. Het hof overweegt dat werkneemster de informatie niet alleen heeft verworven door eigen inzet, maar ook dat zij daartoe vele jaren de kans en de middelen heeft gekregen van Alturna. De vrees van Alturna dat werkneemster haar concurrentie zal aandoen, is ook niet ongegrond. Uit WhatsApp-contacten van werkneemster blijkt dat werkneemster als zelfstandige wil werken en zonder enige beperking bedrijven wil adviseren over de aanschaf van apparatuur. Voorts is het hof van oordeel dat, hoewel de bedingen inbreuk maken op het grondrecht van vrijheid van arbeidskeuze, onvoldoende aannemelijk is dat werkneemster bij handhaving van de bedingen in verhouding tot het te beschermen belang van Alturna onbillijk wordt benadeeld. Alturna heeft gesteld dat buiten de nichemarkt waarin zij opereert, de elektronica/IT-markt geheel voor werkneemster openligt en werkneemster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij met haar ervaring en kwaliteiten geen andere werkzaamheden kan uitvoeren. Van belang acht het hof verder dat werkneemster zelf ontslag heeft genomen en haar werkzaamheden buiten dienstverband wil voortzetten, en dat Alturna haar nog tegemoet heeft willen komen door toestemming te geven om het klantenbestand van Alturna te gebruiken voor het verrichten van niet-concurrerende activiteiten. Op grond van het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om het concurrentie- en relatiebeding te schorsen, ook niet gedeeltelijk. Haar vorderingen ten aanzien van de overige bedingen heeft werkneemster niet afzonderlijk onderbouwd. Het hof zal derhalve evenmin tot schorsing van deze bedingen overgaan. Tot slot oordeelt het hof dat het enkele feit dat de postcontractuele bedingen werkneemster belemmeren in het vinden van ander werk, onvoldoende is voor toekenning van een billijke vergoeding, nu niet aannemelijk is dat het voor werkneemster onmogelijk is nieuwe inkomsten te verwerven.