Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 4 juni 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:4763
Feiten
Werknemer 1 is op 1 maart 2015 en werknemer 2 op 1 januari 2014 in dienst getreden bij Machinefabriek Venus & De Waard B.V. (hierna: Machinefabriek). In de arbeidsovereenkomsten van werknemer 1 en 2 staan onder meer een nevenwerkzaamhedenbeding, geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een boetebeding opgenomen. Beide werknemers zijn begin 2021 uit dienst gegaan. Samen hebben zij in maart 2021 H&S Services B.V. (hierna: H&S) opgericht. Bij brief van 5 maart 2021 zijn werknemers door Machinefabriek gesommeerd om uiterlijk 8 maart 2021 schriftelijk te berichten dat zij: (1) de activiteiten van H&S per direct zullen staken voor zover deze activiteiten concurreren met de activiteiten van Machinefabriek, (2) zich zullen onthouden van (in)direct contact met klanten en relaties van Machinefabriek en (3) een LinkedIn-bericht per direct zullen verwijderen waarin zij de oprichting van H&S mededelen. Op 23 maart 2021 is namens Machinefabriek bewijsbeslag gelegd op de bedrijfslocatie van H&S en in de woning van werknemer 1. Bij brief van 23 april 2021 heeft Machinefabriek aan werknemer 1 geschreven dat de eindafrekening, bestaande uit het vanaf juni 2020 nog opgebouwde vakantiegeld, niet zal plaatsvinden vanwege het overtreden van het concurrentiebeding. Machinefabriek vordert werknemers te veroordelen om zich te onthouden van concurrerende werkzaamheden en het schenden van het geheimhoudingsbeding en tot betaling van boetes.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat werknemers 1 en 2 voornemens waren en zijn om vanuit H&S met Machinefabriek concurrerende activiteiten te verrichten. Tussen werknemer 1 en Machinefabriek staat ter discussie of werknemer 1 is ontheven van zijn concurrentiebeding. De kantonrechter is van oordeel dat uit de brief van 5 februari 2021, in samenhang met de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling, onvoldoende aannemelijk is geworden dat tussen partijen is overeengekomen dat werknemer 1 slechts van zijn concurrentiebeding zou worden ontheven als hij (uitsluitend) Constaal zou overnemen. De onduidelijkheid van de brief komt voor rekening en risico van Machinefabriek. Dit maakt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat tussen partijen is overeengekomen dat werknemer 1 zou worden ontheven van zijn concurrentiebeding, zodat de jegens hem gevorderde onthouding van het verrichten van concurrerende werkzaamheden voor afwijzing gereed ligt. Ten aanzien van werknemer 2 stelt de kantonrechter vast dat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat het concurrentiebeding direct na ondertekening hiervan komt te vervallen. Daarmee staat vast dat werknemer 2 vanaf 19 januari 2021 niet meer aan het concurrentiebeding gehouden is. Voor beide werknemers geldt dat van de door Machinefabriek gestelde wanprestatie geen sprake is. Ten aanzien van de gestelde onrechtmatige concurrentie oordeelt de rechter dat onvoldoende aannemelijk is dat H&S Machinefabriek onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan. Machinefabriek heeft onvoldoende concrete omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet van Machinefabriek. De kantonrechter oordeelt ten aanzien van het geheimhoudingsbeding dat voldoende aannemelijk is geworden dat werknemer 1 het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Hij heeft erkend dat de raamovereenkomst van Machinefabriek door hem is gekopieerd en gebruikt, namens H&S in een e-mail aan een klant. Nu vaststaat dat H&S de raamovereenkomst heeft gebruikt in combinatie met prijzen die net iets onder de prijs van Machinefabriek liggen heeft zij gebruikgemaakt van bedrijfsgevoelige, en dus geheime, informatie. Daarom worden werknemer 1 en 2 veroordeeld om zich te onthouden van het schenden van het geheimhoudingsbeding. Er bestaat tot slot onvoldoende spoedeisend belang om Machinefabriek toe te staan om de in beslag genomen informatie te laten doorzoeken. De informatie mag wel bij de bewaarder blijven, op voorwaarde dat Machinefabriek binnen vier weken een bodemprocedure aanhangig maakt. Het bewijsbeslag wordt aldus niet opgeheven.