Naar boven ↑

Rechtspraak

ambtenaar/Gemeente Eindhoven
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 8 juli 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:2157
Werknemer die is veroordeeld voor een valse bommelding en een winkeldiefstal en geld leent van ondergeschikten handelt ernstig verwijtbaar, wat zijn gezag heeft aangetast. Ontbinding op de e-grond houdt stand.

Feiten

Werknemer is op 29 oktober 1998 voor de gemeente Eindhoven (hierna: de gemeente) gaan werken, aanvankelijk als uitzendkracht in de functie van magazijnmedewerker en vanaf 20 juli 2000 (met een aanstelling als ambtenaar) in de functie van huishoudelijk medewerker. Op 1 oktober 2013 is werknemer benoemd in de functie van gebouwencoördinator. In 2010 en 2016 is werknemer gesanctioneerd wegens plichtsverzuim. Naar aanleiding van een nieuwsbericht omtrent een valse bommelding die zou zijn gedaan bij een modeshow waarbij werknemer als verdachte werd genoemd, heeft de gemeente werknemer vanaf 17 februari 2020 bijzonder verlof verleend en is zij een onderzoek gestart. Daaruit kwam onder meer naar voren dat werknemer voor de valse bommelding is veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, dat werknemer op 29 januari 2020 staande is gehouden wegens winkeldiefstal, dat de schuldenproblematiek van werknemer (waar de gemeente van op de hoogte was) nog niet is opgelost en dat omstreeks april/mei 2020 twee dozen aan werknemer geadresseerde post zijn aangetroffen in papiercontainers van de gemeente. Op 17 juli 2020 zijn de bevindingen met werknemer besproken. Op verzoek van de gemeente heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen. Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat werknemer geen transitievergoeding wordt toegekend.

Oordeel

Het hof oordeelt allereerst over de vraag of de procedure had moeten worden ingeleid met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift. Het hof is van oordeel dat het een onwenselijk en een praktisch niet uitvoerbaar resultaat zou opleveren wanneer ontbindingsverzoeken die gebaseerd zijn op zowel de in artikel 7:669 lid 3 BW genoemde gronden als op artikel 6:265 lid 1 BW, niet in één procedure beslist zouden kunnen worden. Het hof ziet daarom geen aanleiding om het primaire verzoek van de gemeente om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een tekortkoming, te splitsen van het verzoek tot ontbinding wegens de zogenaamde e-grond, althans de g-grond, en volgens de regels van de dagvaardingsprocedure voort te zetten. Het hof ziet bovendien aanleiding om de vraag te beantwoorden of het door de kantonrechter gehanteerde criterium in eerste aanleg dient te worden toegepast. Volgens artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een verbintenis aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Uit artikel 6:625 BW volgt dat toerekenbaarheid geen vereiste is voor ontbinding, laat staan ernstige wanprestatie. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 1990 overwogen dat het stelsel van de wet betreffende beëindiging van een arbeidsovereenkomst meebrengt dat een zodanige vordering slechts toewijsbaar is in gevallen van ernstige wanprestatie. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat deze rechtspraak nog steeds uitgangspunt dient te zijn. De consequenties van toepassing van artikel 6:265 BW volgens de regels van Boek 6 BW zouden een zodanige doorkruising opleveren van afdeling 9 van titel 10 van Boek 7 BW dat het hof ervan uitgaat dat de door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 1990 genoemde maatstaf nog steeds als geldend recht moet worden beschouwd.
Ten aanzien van de vraag of de verwijten van de gemeente terecht zijn, overweegt het hof het volgende. De veroordeling voor een valse bommelding kan van invloed zijn op de taakuitoefening van werknemer in die zin dat dit zijn gezag kan aantasten als leidinggevende over de beveiliging van de gebouwen. Dat had voor werknemer reden dienen te zijn om de gemeente te informeren omdat het niet enkel meer een privésituatie was. Hetzelfde geldt voor de winkeldiefstal en het lenen van het geld van ondergeschikten, omdat ook dit zijn gezag kon aantasten. Deze gedragingen zijn volgens het hof ook zonder vermelding in een gedragscode dusdanig verwijtbaar dat sprake is van ernstige wanprestatie. Het hof is van oordeel dat met dit feitencomplex is voldaan aan de e-grond voor ontbinding en dat een transitievergoeding niet hoeft te worden toegekend.