Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/NN Personeel B.V.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 29 juni 2021
ECLI:NL:GHAMS:2021:1901
Beƫindiging met wederzijds goedvinden na reorganisatie. Finale kwijting opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Beroep op dwaling van de werknemer slaagt niet.

Feiten

Op 1 februari 1997 is werkneemster in dienst getreden van een rechtsvoorganger van NN Personeel B.V. (hierna: NNP). De laatste functie van werkneemster bij NNP was medewerker Project & Change Management op de afdeling CFO/Finance & Control/Control & Operations, subafdeling Business & Proces Management (BPM). Op 1 juni 2016 heeft de ondernemingsraad positief geadviseerd over de voorgenomen organisatiewijziging. Per 1 juli 2016 is de reorganisatie doorgevoerd, met inachtneming van het advies van de centrale ondernemingsraad. In mei 2019 hebben partijen met elkaar gecommuniceerd over de vraag of enkele andere functies passend voor werkneemster waren.

Bij brief van 8 juni 2016 heeft NNP aan werkneemster meegedeeld dat haar functie is komen te vervallen en dat zij per 1 juli 2016 boventallig werd. Werkneemster en NNP hebben een beëindigingsovereenkomst, gedateerd op 30 september 2016 gesloten, waarin is opgenomen dat werkneemster per 1 februari 2017 uit dienst van NNP gaat. Werkneemster heeft in eerste aanleg onder meer verzocht om een verklaring voor recht dat NNP ten opzichte van werkneemster toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door aan werkneemster zonder wettelijke grondslag eenzijdig de werkzaamheden behorend bij de functie van medewerker Project & Change Management respectievelijk bij de functie van Medewerker MA Reporting C, afdeling Management Reporting per 1 juli 2016 te ontnemen, en dat NNP verplicht is de (inkomens- en pensioen)schade die werkneemster daardoor lijdt aan haar te vergoeden. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van werkneemster afgewezen, omdat partijen in de beëindigingsovereenkomst finale kwijting zijn overeengekomen. 

Oordeel

Finale kwijting

Uit de inhoud van de processtukken en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 oktober 2019 blijkt dat NNP in de eerste aanleg heeft aangevoerd dat sprake is van finale kwijting en dat de verzoeken van werkneemster daaronder vallen en dus moeten worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen op elkaars stellingen kunnen reageren. Ook is de finale kwijting besproken. Vervolgens is de kantonrechter in de bestreden beschikking tot het oordeel gekomen dat de verzoeken van werkneemster daarom moeten worden afgewezen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake. Evenmin kan het hof in de processtukken aanknopingspunten vinden voor de conclusie dat de kantonrechter vooringenomen en/of niet onpartijdig was. Ook dit betoog wordt daarom verworpen.  In artikel 31 van de beëindigingsovereenkomst is bepaald dat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst is in de zin van artikel 7:900 tot en met artikel 7:906 BW. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat beide partijen zich binden aan een afspraak ter zake van de beëindiging en/of de voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen geldt. De beëindiging van een dienstverband met wederzijds goedvinden door een schriftelijke aangegane overeenkomst als bedoeld in artikel 7:670b BW is zonder meer geoorloofd. Naar het oordeel van het hof heeft werkneemster onvoldoende onderbouwd dat partijen bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst op enigerlei wijze in strijd met dwingend recht hebben gehandeld. Uit de bewoordingen van artikel 23 van de beëindigingsovereenkomst blijkt dat partijen hebben beoogd een algehele en finale regeling te treffen ten aanzien van alle mogelijke tussen partijen bestaande en toekomstige geschillen. Met de formulering is door partijen beoogd om iedere hernieuwde discussie over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst uit te sluiten en werkneemster moet dit ook zo hebben begrepen. Werkneemster heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat partijen iets anders voor ogen stond en dat zij de mogelijkheid tot het nadien vorderen van een aanvullende schadevergoeding open hebben willen laten. Werkneemster heeft er zelf voor gekozen om de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen, terwijl zij ook bezwaar had kunnen maken tegen haar boventalligverklaring.

Dwaling

NNP heeft toegelicht dat zij het reorganisatieproces zorgvuldig en transparant heeft doorlopen. Gelet op het voortraject en de informatievoorziening vanuit NNP richting (onder meer) werkneemster, was werkneemster op het moment van ondertekening van de beëindigingsovereenkomst in september 2019 naar behoren op de hoogte van de gevolgen van de reorganisatie voor haar positie en van het standpunt van NNP daaromtrent. Dat werkneemster tijdens het voortraject vanwege de complexiteit van de materie mogelijk niet volledig was doordrongen van alle juridische consequenties hiervan, maakt niet dat NNP niet aan haar mededelingsplicht heeft voldaan, noch dat sprake was van een (onjuiste) inlichting zijdens NNP en/of een wederzijds onjuiste voorstelling van zaken. Ten tijde van het aangaan van de beëindigingsovereenkomst had werkneemster bovendien juridische bijstand, zodat verwacht mag worden dat zij van de inhoud en gevolgen van de beëindigingsovereenkomst op de hoogte was. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen althans niet tot vernietiging kunnen leiden en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.