Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 18 mei 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:6782
Feiten
Werkneemster is sinds 1 maart 2014 bij Surinam Air Cargo B.V. (hierna: SAC) in dienst als verkoopmedewerker voor 32 uur per week. Op 10 mei 2019 is werkneemster door werkgerelateerde spanningsklachten uitgevallen voor de bedongen arbeid. Op 24 mei, 5 juli, 13 september en 20 december 2019 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat er geen arbeidsmogelijkheden zijn. In het verslag van 31 januari 2020 schrijft de bedrijfsarts onder meer onder welke voorwaarden werkneemster een voorzichtige start kan maken met de re-integratie. Op 14 april 2020 is werkneemster door SAC opgeroepen om haar re-integratiewerkzaamheden in Hoofddorp te verrichten. Onderweg naar huis heeft werkneemster tijdens het autorijden een paniekaanval gehad op de A4, waarna de politie haar vanaf de autosnelweg naar huis heeft moeten begeleiden. Op 14 april 2020 heeft SAC werkneemster een officiële waarschuwing gegeven. Op 30 april 2020 heeft door de bedrijfsarts een eerstejaarsevaluatie plaatsgevonden, waarin onder meer staat dat sprake is van een forse terugval alsmede dat de kans op terugkeer naar de eigen werkplek klein is. Op 2 juni 2020 concludeert de bedrijfsarts in zijn rapport dat de huidige conflictsituatie een succesvolle re-integratie in spoor 1 in de weg, naar aanleiding waarvan de bedrijfsarts mediation adviseert. In augustus 2020 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden, waarin onder meer is geconcludeerd dat er bij de eigen werkgever geen andere passende functies aanwezig zijn. Tussen partijen heeft over de periode oktober 2020 tot en met 24 februari 2021 mediation plaatsgevonden. Tijdens deze mediationperiode hebben partijen getracht een beëindigingsovereenkomst te sluiten, maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen. Bij e-mail van 5 maart 2021 heeft de advocaat van werkneemster SAC aangeschreven en gesommeerd uiterlijk op 19 maart 2021 te berichten dat werkgever een tweedespoortraject voor werkneemster zal starten bij B&W re-integratie, een re-integratiebureau dat zich op loopafstand van het woonadres van werkneemster bevindt. Het UWV heeft op 19 april 2021 in reactie op de aanvraag van werkneemster voor een WIA-uitkering geantwoord dat SAC de op haar rustende re-integratieverplichtingen heeft verzuimd. Om die reden heeft het UWV de maximale loonsanctie opgelegd tot en met 6 mei 2022. Werkneemster verzoekt de voorzieningenrechter SAC onder meer bij vonnis te veroordelen tot nakoming van de re-integratieverplichtingen bij B&W re-integratie.
Oordeel
Vast is komen te staan dat werkneemster na haar terugval in april 2020 door de bedrijfsarts niet meer in staat werd geacht haar eigen werk dan wel passend werk bij SAC te verrichten. Ter zitting heeft SAC voorgedragen dat er voor werkneemster nog genoeg mogelijkheden in het eerste spoor zijn. De kantonrechter kan SAC daarin niet volgen. Dat werkneemster niet in staat is om haar eigen werk dan wel passende arbeid binnen SAC te verrichten, blijkt onder meer uit de arbeidsdeskundige rapportage van augustus 2020. De reeds daaraan voorafgaande ziekteperiode en de adviezen van de bedrijfsarts hadden SAC moeten doen besluiten niet langer toe te werken naar terugkeer in het eigen werk, maar actief te bevorderen dat werkneemster buiten de organisatie ander passend werk kon verrichten. Nu juist de gedachte het eigen werk op enig moment weer te moeten uitvoeren de arbeidsgeschiktheid van werkneemster niet heeft bevorderd, heeft SAC de re-integratie van werkneemster belemmerd en daarmee haar re-integratieverplichtingen ernstig veronachtzaamd. De kantonrechter volgt de stelling van SAC niet dat zij nog niet was toegekomen aan de inzet van een tweedespoortraject, nu partijen over de periode oktober 2020 tot en met 24 februari 2021 getracht hebben een beëindigingovereenkomst te sluiten. Een tweedespoortraject had immers parallel kunnen lopen aan het mediationtraject. Daarbij heeft SAC na de sommatie van 5 maart 2021 en zelfs na de betekende dagvaarding van 22 april 2021 evenmin enige actie ondernomen om aan haar re-integratieverplichtingen te voldoen, terwijl dit wel op haar weg lag. De door SAC aangevoerde redenen om niet akkoord te gaan met het door werkneemster voorgestelde re-integratiebureau snijden geen hout. Het standpunt van SAC dat de algemene voorwaarden van het B&W re-integratiebureau onredelijke vereisten opleggen, is gekunsteld en dus ongegrond. Voorts heeft SAC nagelaten om een tegenofferte van een ander re-integratiebureau over te leggen. De kantonrechter oordeelt dat het in dit stadium van het re-integratieproces niet meer aan de orde is om SAC de mogelijkheid te bieden om op eigen kracht nog een re-integratiebureau te selecteren. Gelet op het voorstaande is het dan ook aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat SAC haar verplichtingen op grond van artikel 7:658a BW dient na te komen en dat werkneemster door haar in het tweede spoor te werk dient te worden gesteld. Ter versterking van de toe te wijzen geboden zal een dwangsom worden gesteld van € 100 per dag dat SAC daaraan geheel of gedeeltelijk geen gevolg geeft tot een maximum van € 10.000.