Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Deurwaarderskantoor Van den Bergh & Partners B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28 juli 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:7995
Partijen hebben een executiegeschil over de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst na vernietiging ontslag op staande voet. Werkgever moet nog € 11.049,79 storten in de pensioenvoorziening van werknemer.

Feiten

Werknemer is op 1 februari 2014 bij Deurwaarderskantoor Van den Bergh & partners B.V. (hierna: Van den Bergh) in dienst getreden in de functie van toegevoegd kandidaat-deurwaarder. Bij arrest van 9 juli 2019 heeft het gerechtshof Den Haag onder meer beslist dat het door Van den Bergh gegeven ontslag op staande voet nietig is en Van den Bergh veroordeeld om aan werknemer meerdere bedragen te betalen. Bij e-mail van 13 september 2019 heeft de afdeling Boekhouding Eendracht Gerechtsdeurwaarders (hierna: afdeling boekhouding) een pro-formaloonstrook verstuurd naar werknemer. Die loonstrook vermeldt een bedrag van € 28.448,13 bruto aan achterstallig salaris dat nog moet worden uitbetaald en een bedrag van € 22.216,22 netto. Bij e-mail van 22 oktober 2019 heeft de afdeling Boekhouding aan de relatiebeheerder pensioen bij Nationale Nederlanden gemaild “Betreffende werknemer is in 2015 uit dienst gemeld. Echter zijn wij nog pensioenpremie schuldig. Wij willen deze premie storten zodat deze in de polis kan worden opgenomen. Gaarne verneem ik van u onder welk kenmerk en op welk rekeningnummer dit bedrag € 7.000,- gestort kan worden.” Bij e-mail van 8 november 2019 heeft de relatiebeheerder bevestigd dat hij het bedrag van € 7.000 ten gunste van de polis van werknemer gaat boeken. Werknemer vordert Van den Bergh te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.930,72 netto aan achterstallig salaris en een bedrag van € 30.727,18 aan achterstallig pensioen.

Oordeel

Met betrekking tot de vordering tot betaling van het achterstallige salaris overweegt de kantonrechter dat uit het arrest van het Hof kan worden afgeleid dat partijen tot 14 juli 2015 gehouden zijn de tussen hen geldende arbeidsovereenkomst na te komen. Tot het nakomen van de verplichtingen uit een arbeidsovereenkomst hoort onder meer het op correcte wijze betalen van het (netto)salaris. Werknemer wordt niet gevolgd in de stelling dat voor de loonheffing geen correct percentage is gehanteerd, omdat het loon moest worden toegerekend aan de jaren 2014 en 2015. Van den Bergh heeft terecht gewezen op het bepaalde in artikel 13a Wet op de loonbelasting, dat bepaalt dat loon wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het wordt betaald. Dat is in dit geval 2019. Ook oordeelt de kantonrechter dat Van den Bergh terecht op 1 of 2 september 2019 de hiervoor genoemde loonstrook heeft opgemaakt en daarin de wettelijke rente tot die datum heeft opgenomen. In die omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat Van den Bergh tot 18 oktober 2019 in verzuim verkeerde, zoals werknemer stelt. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of Van den Bergh met het betalen van een bedrag van € 7.000 aan Nationale Nederlanden heeft voldaan aan de veroordeling in het arrest. Gelet op de strekking en het doel van het arrest van het hof, namelijk het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, moet worden aangenomen dat het hof bedoeld heeft dat ten behoeve van de pensioenvoorziening aansluiting kan worden gezocht bij de best estimate waarde. Een pensioenvoorziening wordt immers aangegaan voor de toekomst en daarom gedurende een langere periode opgebouwd. Gelet op de omstandigheid dat bij Delta Lloyd reeds een pensioenverzekering was afgesloten, wordt de berekening van Delta Lloyd als uitgangspunt genomen. Dat betekent dat voor de best estimate waarde moet worden uitgegaan van een bedrag van € 23.563. Hierop strekt het reeds door Van den Bergh betaalde bedrag en de pensioenwaarde van de reeds bestaande verzekering in mindering. Gelet op het feit dat de vordering op dit punt door het hof als onbetwist is toegewezen, kan de veroordeling niet zo worden uitgelegd dat daarmee ook bedoeld is dat de eigen bijdrage die Van den Bergh reeds ten behoeve van de al bestaande pensioenregeling heeft ingehouden zonder grondslag heeft plaatsgevonden. De stelling van werknemer dat hij nog recht heeft op teruggave van een bedrag van € 2.169,72 wordt dan ook gepasseerd. Per saldo resteert daarmee een bedrag van € 11.049,79 dat door Van den Bergh nog ter zake van de pensioenvoorziening dient te worden betaald, teneinde te voldoen aan de veroordeling van het hof.

  • Rechters: G.A.F.M. Wouters
  • Advocaten: I.I. Feenstra en M.S. van Dijk
  • Wetsartikelen: 7:628 BW en 13a Wet op de loonbelasting
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: executiegeschil, uitleg, vonnis, financiële afwikkeling, ontslag op staande voet, vernietiging, pensioenvoorziening, loonheffing en dwangsommen