Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 20 juli 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:1660
Feiten
X verblijft als veroordeeld gedetineerde in een PI. Met ingang van 3 januari 2019 is X in de PI op de afdeling metaalbewerking werkzaamheden gaan verrichten in de functie van lasser in opleiding. Op 28 juni 2019 is X tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden ernstig gewond geraakt. Bij het slijpen van metalen plaatjes met een bandschuurmachine is de linkerhand van X bekneld geraakt tussen de schuurband en de zogenoemde ‘support’ van de schuurmachine als gevolg waarvan X twee vingers is kwijtgeraakt. Naar aanleiding van het ongeval heeft de Inspectie SZW een onderzoek ingesteld naar eventuele overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet. In het kader van dat onderzoek zijn verschillende personen gehoord, te weten X zelf, de betrokken ‘medewerker arbeid metaal’, de betrokken werkmeester en twee medegedetineerden. De Inspectie SZW heeft geen oorzakelijk verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het ongeval en heeft om die reden geen aanleiding gezien om maatregelen te treffen. X heeft gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. X heeft daartoe aangevoerd dat de PI en daarmee de Staat als zijn werkgever moeten worden aangemerkt, omdat hij in opdracht van de Staat tegen betaling van loon werkzaamheden verricht. Omdat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de Staat daarvoor aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 2 BW. De kantonrechter heeft geoordeeld dat van een arbeidsovereenkomst geen sprake is en dat de situatie als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW zich evenmin voordoet. Vervolgens is de kantonrechter nagegaan of de vordering op grond van artikel 6:162 BW kon worden toegewezen, maar ook deze vraag heeft de kantonrechter ontkennend beantwoord. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. X vordert in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en alsnog toewijzing van zijn vordering. Kort samengevat heeft X onder meer aangevoerd dat de afstand tussen de band en de support te groot was en er onvoldoende instructies aan hem zijn gegeven.
Oordeel
X heeft geen klachten gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en evenmin tegen het oordeel dat artikel 7:658 lid 4 BW op zijn situatie niet van toepassing is. In hoger beroep ligt dus (alleen) de vraag voor of de Staat op grond van onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW) aansprakelijk is voor de door X geleden schade.
1. Afstand tussen support en schuurband niet goed afgesteld/te groot
Indien ervan uit zou worden gegaan dat de afstand te groot was, dan geldt dat de Staat voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is. Niet weersproken is immers dat naarmate de afstand groter is, het risico op letsel doordat (een deel van) de hand bekneld raakt ook groter is. Naar het oordeel van het hof had de Staat er in elk geval op moeten toezien dat de afstand goed was afgesteld voordat X aan zijn werkzaamheden begon. Niet gesteld of gebleken is dat die controle heeft plaatsgevonden. Het nalaten van zo’n controle is onrechtmatig en valt de Staat toe te rekenen. De Staat stelt dat de gedetineerden bij het eerste gebruik wordt uitgelegd hoe zij de afstand kunnen bijstellen en X en de medegedetineerden hebben tijdens het SZW-onderzoek verklaard inderdaad te weten hoe dat moet. Dat ontslaat de Staat echter niet van zijn eigen zorgplicht. Overigens valt in dat verband nog op dat de Staat weliswaar stelt dat de instructies die aan gedetineerden worden gegeven onder meer omvatten de instructie om de support zo dicht mogelijk tegen de band af te stellen, maar dat de werkmeester juist heeft verklaard dat gedetineerden de afstand niet zelf mogen instellen, omdat alleen de werkmeesters dat mogen doen. Ook in dit opzicht lijken niet voor tweeërlei uitleg vatbare aanwijzingen dus te ontbreken.
2. Nalaten van deugdelijke instructies
Ook in het andere scenario, waarin de wijze van uitvoering van de werkzaamheden de oorzaak is van het ongeval, is de Staat voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk. Van belang is namelijk dat tussen partijen vaststaat dat X voorafgaand aan de werkzaamheden op de dag van het ongeval géén instructies heeft ontvangen voor de werkzaamheden die hij die dag moest verrichten. Volgens de Staat was dat ook niet nodig. Onder verwijzing naar de verklaringen van de werkmeester en de medewerker heeft de Staat aangevoerd dat de gedetineerden voorafgaand aan hun eerste gebruik van de bandschuurmachine instructies krijgen over de werking en de wijze van gebruik ervan en dat zij pas met de bandschuurmachine mogen werken als de werkmeester heeft vastgesteld dat zij dit veilig kunnen. X ontkent deze algemene werkwijze op zichzelf niet en erkent dat hij ervaring had met het werken met een soortgelijke bandschuurmachine. X stelt echter dat de specifieke werkzaamheden die hij de dag van het ongeval moest uitvoeren nieuw voor hem waren. Bij de eerder door hem uitgevoerde werkzaamheden komen de handen niet in de buurt van de machine, maar bij deze specifieke nieuwe werkzaamheden is dat wel het geval, aldus X. Tegenover deze uitgebreide toelichting heeft de Staat slechts gesteld dat X eerder soortgelijke werkzaamheden heeft verricht. Dat is te vaag. Van de Staat had mogen worden verwacht dat hij zijn betwisting van de stellingen van X nader zou hebben onderbouwd, met name nu de medewerker over deze specifieke werkwijze expliciet heeft verklaard: ‘Het was voor X de eerste keer. Ik heb dit nooit zo uitgelegd aan X’. Dat de handen bij werkzaamheden bij de eerder door X uitgevoerde werkzaamheden niet in de buurt komen van de draaiende band, maar bij de werkzaamheden van de dag van het ongeval wél, is als zodanig niet (gemotiveerd) weersproken door de Staat. Het hof is van oordeel dat onder die omstandigheden het nalaten van deugdelijke instructies voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden als onrechtmatig jegens X moet worden gekwalificeerd en dat dit onrechtmatige nalaten aan de Staat kan worden toegerekend. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van 27 maart 2020 en verklaart voor recht dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die X heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden.