Naar boven ↑

Rechtspraak

Stern 3F B.V./werknemer
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 3 september 2021
ECLI:NL:RBDHA:2021:9772
Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van werknemer wegens regelmatig ziekteverzuim wordt afgewezen. Werkgever heeft onvoldoende onderbouwd dat het ziekteverzuim tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor haar bedrijfsvoering.

Feiten

Werknemer is sinds 1 februari 2013 in dienst bij Stern 3F B.V. in de functie van eerste autotechnicus. Werknemer is werkzaam binnen het team Werkplaats, dat bestaat uit twee meewerkende voormannen en vijf werknemers werkzaam in de functie van eerste autotechnicus en één autotechnicus. Stern 3F heeft op 15 juli 2020 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Op 5 oktober 2020 heeft het UWV in het deskundigenoordeel overwogen dat sprake is van veelvuldig ziekteverzuim en dat deze situatie naar verwachting langer dan 26 weken zal voortduren. Uit het Arbeidsdeskundig rapport van 4 oktober 2020 volgt dat werknemer zich in 2017 vier keer (104 uur totaal), in 2018 acht keer (173 uur totaal), in 2019 23 keer (468 uur totaal) en tot 10 juli 2020 dertien keer (400 uur totaal) ziek heeft gemeld. Stern 3F verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op de c-grond. 

Oordeel

De kantonrechter overweegt dat werknemer succesvol heeft aangevoerd dat zijn werk – na een ziekmelding – wordt opgepakt door de overige collega’s en er dus geen vertraging wordt opgelopen in het uitvoeren van die werkzaamheden. Daarnaast is ook niet gebleken dat de kwaliteit van de service van Stern 3F in de vestiging is achteruitgegaan specifiek ten gevolge van het ziekteverzuim van werknemer. Verder is ook niet feitelijk onderbouwd dat andere werknemers in de functie van eerste autotechnicus overbelast zijn geraakt of raken, doordat zij extra werkzaamheden moeten uitvoeren en/of dat daardoor bij de andere werknemers ergernis ontstaat, zoals door Stern 3F is gesteld. Stern 3F heeft verder aangevoerd dat het ziekteverzuim van werknemer financieel onaanvaardbare gevolgen voor haar bedrijfsvoering heeft, omdat het haar een verlies aan omzet van € 560 en een bedrag van € 50 extra voor plaatsvervangend autovervoer per eerste ziektedag kost. Zij heeft echter geen financiële (jaar)stukken overgelegd waarmee dit geverifieerd kan worden. Daarbij komt dat Stern 3F een grote, beursgenoteerde onderneming is met meerdere vestigingen. Van een dergelijke onderneming mag meer worden verwacht om bij uitval van een werknemer voor vervanging te zorgen, zodat het verzuim ondernemingsbreed wordt opgevangen. Daar komt verder bij dat uit de arbeidsovereenkomst van werknemer niet blijkt dat partijen een vaste standplaats zijn overeengekomen. Daarom valt niet in te zien waarom Stern 3F geen mogelijkheden zou hebben om bij uitval van werknemer, andere of minder verstrekkende maatregelen te nemen dan beëindiging van de arbeidsovereenkomst van werknemer. Ook heeft Stern 3F aangevoerd dat gezien de financiële situatie van de bedrijfsvestiging een reorganisatie zou moeten plaatsvinden maar dat dat niet zal helpen, omdat in dat geval op grond van het afspiegelingsbeginsel een andere werknemer voor ontslag zou worden voorgedragen en het probleem van de bezetting op de werkplaats alleen nog maar groter wordt. Uit het personeelsoverzicht blijkt echter dat er twee werknemers met een contract voor bepaalde tijd zijn, zodat bij het niet verlengen van deze overeenkomsten een reorganisatie overbodig zou zijn. Ook heeft Stern 3F nooit eerder een consequentie verbonden aan het ziekteverzuim van werknemer. Tegen die achtergrond is het eerder aannemelijk dat het ontbindingsverzoek verband houdt met de bedrijfseconomische activiteiten van Stern 3F, maar dergelijke omstandigheden zijn niet te kwalificeren als voor de bedrijfsvoering onaanvaardbare omstandigheden als bedoeld onder de c-grond. De conclusie is dus dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.