Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Zaanstad), 22 juli 2021
ECLI:NL:RBNHO:2021:6172
Feiten
Werkneemster is sinds 1 januari 2015 in dienst bij EYC B.V. (hierna: SRAI) in de functie van “Vice President Nordics, Benelux and DACH”. Over 2019 heeft werkneemster een commissie ter hoogte van € 28.145 toegekend en uitbetaald gekregen in verband met de gecontracteerde klant Abu Dhabi Coop. Op 26 juli 2020 heeft Abu Dhabi Coop het contract met SRAI beëindigd en de facturen onbetaald gelaten. SRAI heeft vervolgens besloten om de toegekende commissie van werkneemster terug te vorderen. Over het vierde kwartaal van 2020 heeft werkneemster recht op een bedrag van € 53.051 bruto aan commissie. Deze commissie diende op grond van het compensatieplan eind januari 2021 te worden uitbetaald. SRAI heeft dat niet gedaan. Werkneemster heeft zowel tegen de terugvordering geprotesteerd als aanspraak gemaakt op uitbetaling van de commissie over het vierde kwartaal van 2020. Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft werkneemster de teleurstelling over de gang van zaken besproken en de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2021 opgezegd. Bij e-mail van 5 mei 2021 heeft SRAI de opzegging bevestigd en vermeld dat tot 31 juli 2021 de arbeidsvoorwaarden van werkneemster worden gehandhaafd en het salaris wordt doorbetaald. Bij e-mail van 11 mei 2021 heeft SRAI aangegeven de terugvordering van de commissie uit 2019 te verrekenen met het nog te betalen salaris aan werkneemster. Werkneemster vordert dat SRAI wordt veroordeeld tot betaling van € 16.370,30 netto aan achterstallig loon over mei en juni 2021 en het volledige loon over juli 2021.
Oordeel
De kantonrechter merkt allereerst op dat het beroep op verrekening van SRAI niet zal worden toegewezen, nu voor een geslaagd beroep op verrekening de gegrondheid van het verweer op eenvoudige wijze moet zijn vast te stellen en daarvan in deze zaak geen sprake is. Hieruit volgt ook dat SRAI de terugvordering niet mocht verrekenen. Volgens SRAI gaat het hier om een bedrag dat te veel op het loon is betaald. Daarmee gaat SRAI eraan voorbij dat de bevoegdheid tot verrekening op deze grond wordt beperkt door het goed werkgeverschap en dat in ieder geval mag worden verwacht dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk was dat er te veel loon was betaald. Die situatie doet zich hier, gelet op de voortdurende discussie tussen partijen over de gegrondheid van de tegenvordering, niet voor. Bij dat oordeel neemt de kantonrechter ook de gang van zaken in de periode van eind maart tot en met begin mei 2021 in aanmerking. Het lijkt erop dat SRAI feitelijk is teruggekomen op haar eerdere besluit om de terugvordering te laten vallen. Bij de toezegging van 5 mei 2021 is echter geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de te veel toegekende commissie over 2019, terwijl zij zich voordien steeds op het standpunt stelde dat zij nog een terugvordering had. Onder die omstandigheden geldt temeer dat verrekening van de gestelde terugvordering met het aan werkneemster toekomende loon niet aan de orde kan zijn en strijd oplevert met het goed werkgeverschap. Het vorenstaande leidt ertoe dat – bij gebreke van een tegenvordering – SRAI een bodemprocedure aanhangig zal moeten maken indien zij terugbetaling van de volgens haar over 2019 te veel toegekende en uitbetaalde commissie over 2019 wenst te bewerkstelligen. Met het oog op een efficiënte geschilbeslechting en ter bepaling van de procespositie van partijen merkt de kantonrechter ten overvloede nog op dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure bij de huidige stand van zaken nog geenszins vaststaat. In beginsel pleiten de jaarlijkse vaststelling en aanpassing van de tekst en inhoud van de compensatieplannen voor een letterlijke uitleg van de bepalingen uit die plannen, vooral nu deze plannen worden toegespitst op de individuele werknemer. Werkneemster heeft de inhoud van de compensatieplannen jaarlijks aanvaard. Voorstelbaar is dat het in een bodemprocedure aankomt op de uitleg van de bepalingen uit het compensatieplan en dat groot gewicht toekomt aan het feit dat van werkneemster als vicepresident verwacht mag worden dat zij de inhoud van het compensatieplan overziet. Dat geldt evenzeer voor het feit dat het toekennen van een commissie en het terugvorderen daarvan een discretionaire bevoegdheid van SRAI als werkgever is. Anderzijds zal tevens aan de orde komen of zij van deze bevoegdheid als goed werkgever gebruik heeft mogen maken. De kantonrechter zal daarom SRAI veroordelen tot betaling van het loon over de maanden mei tot en met juli 2021. Ook wordt SRAI veroordeeld tot betaling van de commissie over het vierde kwartaal van 2020, omdat SRAI geen grond heeft gehad om tijdige betaling van de commissie achterwege te laten. De opschorting van de betaling vanwege de lopende discussie over de terugvordering is geen geldige reden.