Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27 juli 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:5359
Feiten
Werkgeefster drijft een mondzorgpraktijk. Op 21 februari 2021 heeft werkneemster een sollicitatie gestuurd naar werkgeefster. Vanwege zwangerschap werd werkgeefster op dat moment waargenomen door haar partner X. Op 27 februari 2021 heeft een sollicitatiegesprek plaatsgevonden tussen X en werkneemster. Op 1 maart 2021 heeft werkneemster een dag meegelopen op de mondzorgpraktijk. Op 2 maart 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen X en werkneemster, waarna X een schriftelijke standaardarbeidsovereenkomst heeft meegegeven aan werkneemster. Daarna heeft werkneemster haar bankgegevens, identiteitskaart en loonheffingsformulieren aan X toegestuurd. Op 3 maart 2021 heeft werkneemster werkzaamheden in de praktijk verricht en heeft X een schriftelijke arbeidsovereenkomst naar werkneemster gestuurd. Op 4 maart 2021 heeft werkneemster eveneens werkzaamheden in de praktijk verricht. Op diezelfde dag stuurde X per e-mail een gewijzigde schriftelijke arbeidsovereenkomst met als bijschrift: ‘Hierbij het contract aangepast met de punten die je hebt aangegeven’. Diezelfde dag heeft werkneemster de schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend geretourneerd. Daarna heeft werkneemster op zaterdag 6 maart 2021 werkzaamheden in de praktijk verricht. Op 8 maart 2021 heeft werkneemster zich om 7.34 uur ziek gemeld bij X, omdat zij migraine had. Om 11.02 uur diezelfde dag heeft X vervolgens aan werkneemster bericht: ‘Werkgeefster is niet akkoord met de overeenkomst zoals die er is zij zal de overeenkomst daarom ook niet ondertekenen’. Werkneemster heeft hierop als volgt gereageerd: ‘Oké. Dat is vervelend. Zou je morgen naar de praktijk kunnen komen dan kan ik mijn spullen ophalen en de sleutel inleveren’. Op 17 maart 2021 heeft werkneemster bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Werkgeefster heeft € 401,76 netto aan salaris aan werkneemster betaald. Werkneemster heeft ter zitting berust in het ontslag en verzoekt werkgeefster te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding berekend over 1 mei tot 1 augustus 2021 van € 8.764,29 bruto, een transitievergoeding van € 70,77 bruto en een vergoeding voor onregelmatige opzegging over de periode van 8 maart tot 1 mei 2021 van € 5.054,08 bruto. Eveneens verzoekt zij om een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen van zes maanden per 1 maart tot 1 augustus 2021.
Oordeel
Vaststaat dat werkneemster op 4 maart 2021 een arbeidsovereenkomst is toegestuurd, die zij heeft aanvaard door deze dezelfde dag ondertekend te retourneren. In het bijgaande bericht heeft X niet vermeld dat dit aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst gold onder het voorbehoud dat werkgeefster hiermee instemde. Werkneemster heeft vanaf haar sollicitatie alleen contact gehad met X. Tegenover dit schriftelijke bericht heeft X onvoldoende concreet gesteld dat hij voorafgaande aan het toesturen van de overeenkomst mondeling aan werkneemster heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst werd aangeboden onder de voorwaarde dat werkgeefster hiermee instemde en wanneer hij dat dan precies heeft gezegd. Bovendien mocht werkneemster gerechtvaardigd erop vertrouwen dat X bevoegd was om zijn partner in deze te vertegenwoordigen en uitgaan van de onvoorwaardelijke tekst in de e-mail, waarbij de arbeidsovereenkomst is aangeboden. Conclusie is dan ook dat op 4 maart 2021 een arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten met als ingangsdatum 1 maart 2021. Het verzoek tot een verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst is dan ook toewijsbaar.
Uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 4 maart 2021 volgt dat deze is afgesloten voor de duur van zes maanden, maar zowel door werkgever als werknemer tussentijds opzegbaar is met inachtneming van de wettelijk opzegtermijn. Desalniettemin is op 8 maart 2021 de arbeidsovereenkomst per direct door werkgeefster opgezegd, althans zo wordt het bericht dat werkgeefster niet akkoord is met de arbeidsovereenkomst begrepen. Deze handelswijze is in strijd met artikel 7:671 BW. Bovendien had werkneemster zich in de ochtend van 8 maart 2021 ziek gemeld, zodat de opzegging tevens in strijd met een opzegverbod (art. 7:670 BW) is gedaan. Voor zover de reactie van werkneemster moet worden gezien als een schriftelijke instemming met het ontslag, heeft zij deze met de brief van haar gemachtigde op 17 maart 2021 tijdig herroepen. Conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst op 8 maart 2021 niet rechtsgeldig is opgezegd.
Nu werkneemster heeft berust in het ontslag, is de arbeidsovereenkomst wel geëindigd op 8 maart 2021, zij het onregelmatig. Dit betekent dat werkgeefster een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 5.054,08 bruto is verschuldigd. Ook wordt ingevolge artikel 7:681 BW aan werkneemster een billijke vergoeding toegekend. Nu werkgeefster de arbeidsovereenkomst onregelmatig en terwijl werkneemster zich ziek had gemeld heeft opgezegd, wordt een billijke vergoeding toegekend ter hoogte van één maand salaris. Hoewel werkgeefster ernstig valt te verwijten hoe zij heeft gehandeld, is het gelet op de zeer korte termijn dat de arbeidsovereenkomst heeft bestaan niet redelijk werkgeefster, naast de onregelmatigheidsvergoeding, te veroordelen tot een hogere billijke vergoeding. Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat werkneemster jong is en niet heeft betwist dat voldoende vraag bestaat naar haar functie, zodat ervan uitgegaan wordt, zoals zij ook zelf ter zitting heeft verklaard, dat zij binnen korte tijd tegen eenzelfde soort salaris werk bij een ander werkgever zal kunnen vinden. Tot slot is een transitievergoeding verschuldigd over de periode van 1 tot 8 maart 2021.