Rechtspraak
Feiten
Werknemer is als magazijnmedewerker voor 40 uur per week in dienst geweest bij bedrijf X. Op enig moment heeft BV 1 de logistieke taken op zich genomen en is werknemer door bedrijf X – samen met een aantal collega’s – bij BV 1 gedetacheerd. Een aantal feitelijk bij BV 1 werkzame werknemers, actief bij het uitvoeren van interne logistieke activiteiten, werden vervolgens gedetacheerd bij BV 3, die tot hetzelfde concern behoorde als bedrijf X. Deze werknemers werden aangestuurd door BV 3, die daarmee ook materieel werkgever werd van deze werknemers. Formeel bleven zij echter op de loonlijst bij bedrijf X staan. Bij een nieuwe aanbesteding werd de opdracht verloren, waarna de werknemers die bij BV 3 gedetacheerd waren aan het werk gingen bij het bedrijf dat de opdracht had gewonnen (hierna: BV 2). Op 24 maart 2014 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. Na afloop van de wachttijd is hem met ingang van 21 maart 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het UWV bepaald dat bedrijf X in verband met het eigen risico voor de uitkering van werknemer een bedrag van € 817,24 aan het UWV moet betalen. Bedrijf X heeft het UWV verzocht terug te komen van dit besluit. Bij besluit van 28 november 2016 heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Bedrijf X heeft tegen die afwijzing bezwaar gemaakt. Het stelt zich op het standpunt dat werknemer betrokken was bij logistieke activiteiten die verricht werden voor en bij BV 1/BV 3. Die activiteiten zijn met ingang van 1 april 2015 in zijn geheel overgenomen door BV 2. Er is volgens bedrijf X sprake van overgang van onderneming naar BV 2 en werknemer is mee overgegaan, nu hij feitelijk werkzaam was bij BV 3 en er binnen het concern waartoe de overdragende onderneming behoort wel sprake is van een arbeidsovereenkomst. Bedrijf X stelt derhalve niet (langer) aansprakelijk te zijn voor de lasten die voortvloeien uit het eigenrisicodragerschap. Het bezwaar is door het UWV ongegrond verklaard. Werknemer was ten tijde van zijn eerste ziektedag in dienst van bedrijf X en hetgeen is aangevoerd over de feitelijke werkzaamheden van werknemer doet hier niet aan af. Het beroep van bedrijf X is door de rechtbank ongegrond verklaard. Bedrijf X heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep spitst het geding zich toe op de vraag of er sprake is van de overgang van een deel van een onderneming als bedoeld in artikel 84 lid 5 Wet WIA.
Oordeel
Op grond van de beschikbare gegevens wordt geoordeeld dat het onderdeel van BV 3 waar werknemer werkzaam is geweest, te weten het onderdeel waar de interne logistieke werkzaamheden voor – en op het bedrijfsterrein van – BV 1 werden verricht, met ingang van 1 april 2015 in zijn geheel is overgenomen door BV 2. Er zijn bij BV 3 in het geheel geen activiteiten achtergebleven. Het betreft een volstrekt objectiveerbaar activiteitenpakket dat van BV 3 is overgegaan naar BV 2. De identiteit van de onderneming is volledig in stand gebleven. Dit betekent dat is voldaan aan de criteria voor een overgang van activiteiten zoals die gelden bij de toepassing van artikel 7:662 BW en dat het UWV ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat bij de in geding zijnde overgang sprake is geweest van de overgang van een deel van de onderneming als bedoeld in het vijfde lid van artikel 84 Wet WIA. De betrokken werknemers zijn gelet op artikel 7:663 BW van rechtswege in dienst getreden bij BV 2. Dat werknemer voorheen een formeel dienstverband had met bedrijf X is, gelet op het Albron-arrest, niet van belang, nu bedrijf X en BV 3 tot hetzelfde concern behoren en werknemer al langdurig feitelijk bij BV 3/BV 1 werkzaam was. Hieruit volgt dat het UWV ten onrechte heeft vastgesteld dat bedrijf X eigenrisicodrager voor de WGA-uitkering van werknemer is. Het hoger beroep van bedrijf X slaagt. De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 28 november 2016.