Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkneemster onderbouwt onvoldoende waarom bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt waardoor hij persoonlijk aansprakelijk zou zijn voor de achterstallige loonbetaling van zijn failliete stichting.

Feiten

X is vanaf 13 november 2015 enig bestuurder van Stichting Weal City. Werkneemster is per 27 juni 2016 in dienst getreden bij de stichting als secretaresse. Op 9 augustus 2016 heeft werkneemster een e-mail aan de stichting gestuurd met daarin het voorstel voortaan vooraf betaald te krijgen. De stichting heeft werkneemster bij brief van 18 augustus 2016 bericht dat dit niet mogelijk is. Daarnaast wordt de mondelinge opzegging d.d. 11 augustus 2016 bevestigd en is besloten dat 8 augustus 2016 de laatste werkdag van werkneemster is. Werkneemster bestrijdt dat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft een loonvordering ingesteld tegen de stichting. Bij vonnis van 12 september 2017 heeft de kantonrechter Den Haag de vordering van werkneemster voor een beperkt deel toegewezen. Het hof Den Haag heeft bij arrest van 28 augustus 2018 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de stichting veroordeeld om aan werkneemster het salaris over de periode van 27 juni 2016 tot 27 december 2016 te betalen. Het arrest van het hof Den Haag is op 31 augustus 2018 betekend aan de stichting. Op 27 december 2018 is de stichting failliet verklaard. In het negende openbare faillissementsverslag van de curator is onder meer vermeld dat de bestuurder aansprakelijk gesteld is voor onbehoorlijk bestuur bestaande uit onder andere het voeren van een ondeugdelijke administratie en het onttrekken van geld zonder dit te verantwoorden in de administratie van de stichting. Tevens is melding van faillissementsfraude gedaan. Het faillissement van de stichting is op 19 april 2021 opgeheven wegens gebrek aan baten. Werkneemster vordert dat de rechtbank X veroordeelt tot betaling aan haar van € 34.359,29. Deze vordering is bij verstekvonnis van 27 februari 2019 toegewezen. X heeft gevorderd dat hij wordt ontheven van voormelde veroordeling. De rechtbank heeft deze in verzet ingestelde vordering toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat X tegenover de stelling van werkneemster, dat haar vordering op Weal City niet is voldaan vanwege betalingsonwil aan de zijde van X, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële positie van de stichting in augustus 2018 en daarna slecht was. Ook heeft X weersproken dat Weal City drie mensen in dienst had. Daar heeft werkneemster onvoldoende tegenover gesteld om X een persoonlijk ernstig verwijt te maken van de omstandigheid dat haar vordering op de stichting onbetaald is gebleven. Werkneemster verzoekt het hof het vonnis te vernietigen, de vorderingen van werkneemster in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.

Oordeel

De grieven nemen tot uitgangspunt dat werkneemster aan X in zijn hoedanigheid van bestuurder van de stichting een persoonlijk ernstig verwijt kan maken voor het onbetaald blijven van haar vordering, zodat het ervoor gehouden moet worden dat hij jegens werkneemster onrechtmatig heeft gehandeld. Aan haar betoog legt werkneemster in de eerste plaats ten grondslag dat X al sinds 2016 weet dat zij een vordering heeft op Weal City. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd dat en waarom de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat het de stichting (eerst) vanaf 31 augustus 2018, de dag van betekening van het arrest van het hof van 28 augustus 2018, duidelijk was dat zij een substantiële betalingsverplichting had aan werkneemster. Het hof gaat dus met de rechtbank uit van 31 augustus 2018 als de datum waarop de stichting wetenschap verkreeg dat zij nog een substantiële betalingsverplichting aan werkneemster had te voldoen. Daarnaast stelt werkneemster dat onduidelijk is waarom de verzekeraars niet hebben betaald. Met die enkele stelling heeft zij onvoldoende weersproken dat de financiële positie van Weal City eind augustus 2018 en daarna slecht was. Ook het hof gaat daarvan dus uit. In hoger beroep heeft werkneemster nog betoogd dat Weal City wel degelijk de beschikking had over financiële middelen, omdat zij een advocaat had die haar in twee instanties heeft bijgestaan en er maandelijks gelden vanaf de bankrekening van Weal City werden overgemaakt onder de aanduiding ‘doorbetaling kosten’. Het hof houdt het ervoor dat werkneemster hiermee heeft willen betogen dat Weal City selectieve betalingen heeft verricht. Haar stelling dat daarvan sprake is geweest, is echter in het geheel niet nader geconcretiseerd en onderbouwd zodat het hof er om die reden aan voorbijgaat. Overigens werd Weal City in tweede instantie niet bijgestaan door een advocaat.

Werkneemster wijst erop dat X in de periode 2013/2014 betrokken is geweest bij een vijftal rechtspersonen die onderhevig zijn (geweest) aan verdenkingen van fraude. Weliswaar was hij van deze rechtspersonen geen bestuurder, maar hij was er wel anderszins bij betrokken en voor drie van deze rechtspersonen werd zijn huisadres gebruikt als correspondentieadres, aldus werkneemster. Zij stelt dat hieruit, in combinatie met de aansprakelijkstelling van X door de curator als vermeld in het negende faillissementsverslag, volgt dat X onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Hij was verantwoordelijk voor de stichting, heeft niet voldaan aan de boekhoudplicht en heeft gelden onttrokken zonder dat in de boekhouding te verantwoorden, terwijl die gelden bedoeld waren voor de voldoening van vorderingen van schuldeisers, zo stelt werkneemster. Het hof stelt voorop dat de aansprakelijkstelling door de curator (zo daarvan sprake is aangezien X ontkent persoonlijk aansprakelijk gesteld te zijn en het faillissement van de stichting als gezegd inmiddels is opgeheven) wegens schending van de boekhoudplicht berust op artikel 2:248 lid 2 BW. Indien en voor zover zou worden geoordeeld dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling als bedoeld in deze bepaling, dan leidt dit nog niet op die grond tot aansprakelijkheid van X jegens werkneemster. De aansprakelijkheid op grond van artikel 2:248 lid 2 BW betreft de aansprakelijkheid jegens de boedel. Alleen de curator is bevoegd een vordering op grond van dit artikel in te stellen. Voor zover werkneemster heeft willen betogen dat X op basis van hetzelfde feitencomplex jegens haar aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, oordeelt het hof dat werkneemster onvoldoende concrete feiten heeft gesteld ter onderbouwing van zodanig betoog zodat het al om die reden faalt. Dat X in het verleden betrokken is geweest (overigens niet als bestuurder) bij rechtspersonen die geconfronteerd zijn geweest met fraudeverdenkingen maakt dit niet anders. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 december 2019.