Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 19 oktober 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:2000
Feiten
Twee werknemers verzoeken M.P.S. Personnel Services B.V. (hierna: MPS) te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Zij leggen aan hun verzoek ten grondslag dat MPS zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van overgang van onderneming op grond waarvan werknemers per 1 januari 2019 van rechtswege in dienst zijn gekomen bij een ander bedrijf en de arbeidsovereenkomst met MPS per die datum is geëindigd. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen en geoordeeld dat inderdaad sprake is geweest van overgang van onderneming. Werknemers hebben in hoger beroep hun verzoek gewijzigd en verzoeken het hof onder meer voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomsten met MPS ook na 1 januari 2019 voortduren en veroordeling van MPS tot (door)betaling van (achterstallig) loon.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Werknemers hebben MPS in twee procedures betrokken: de onderhavige verzoekschriftprocedure, waarin alleen MPS is betrokken, en de nadien ingeleide dagvaardingsprocedure, waarin naast MPS ook de (vermeende) verkrijgers zijn betrokken. De kantonrechter heeft in de tweede procedure de zaak tegen MPS opnieuw behandeld. Werknemers onderkennen het gevaar van tegenstrijdige rechterlijke uitspraken. Het hof merkt op dat deze tegenstrijdigheid er weliswaar thans niet is tussen de bestreden beschikkingen enerzijds en het vonnis van de kantonrechter in de tweede procedure anderzijds, maar dit laat de mogelijkheid van een andere, in beginsel ongewenste, uitkomst in hoger beroep onverlet. Nu de vorderingen van werknemers met de tweede procedure alsnog in het juiste procedurele spoor zijn gezet, is aan de verzoeken in de onderhavige procedure het belang komen te ontvallen, zodat het hof werknemers alsnog niet-ontvankelijk verklaart in hun verzoeken.