Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/ Essent N.V.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 15 november 2021
ECLI:NL:RBOBR:2021:6093
Werkneemster heeft in haar opzegging met geen woord gerept over ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Het is dan ook niet aannemelijk dat wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen is geƫindigd.

Feiten

Essent houdt zich in brede zin bezig met de koop en verkoop van energie. Werkneemster is op 1 september 2010 bij Essent Personeel Service in dienst getreden. Per 1 oktober 2019 is werkneemster aangesteld als CFO bij EWO (Essent houdt 100% van de aandelen in EWO). Bij gelegenheid van deze aanstelling zijn partijen een concurrentiebeding met elkaar overeengekomen. Na de overname door Essent van EWO – begin 2019 – is D op interim- en opdrachtbasis aangesteld als CEO van EWO. Werkneemster heeft tijdens haar beoordelingsgesprek in 2020 aangegeven zich niet voldoende erkend te voelen. In reactie hierop heeft Essent werkneemster een extra gratificatie gegeven. Per 1 juli 2021 is D uit dienst getreden als CEO van EWO en is in zijn plaats B in deze functie benoemd. Bij e-mail van 6 juli 2021 heeft werkneemster te kennen gegeven dat zij van mening was dat zij in vergelijking met B onvoldoende betaald werd. Op 25 augustus 2021 heeft werkneemster van KIS een aanbod ontvangen, waarop werkneemster bij brief van 26 augustus 2021 haar arbeidsovereenkomst met Essent heeft opgezegd. Diezelfde dag heeft zij bij afzonderlijke brief verzocht het concurrentiebeding te laten vervallen. Essent heeft meegedeeld dat zij groot belang heeft om werkneemster aan het concurrentiebeding te houden. Werkneemster vordert schorsing van het concurrentiebeding.

Oordeel

Tussen partijen staat vast dat het concurrentiebeding geldig overeengekomen is. Werkneemster heeft echter aangevoerd dat aan het beding geen rechten meer ontleend kunnen worden, omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd vanwege ernstig verwijtbaar handelen van Essent. De kantonrechter oordeelt dat het weliswaar zo kan zijn dat werkneemster het handelen van Essent heeft ervaren als ernstig verwijtbaar, maar die ervaring als zodanig is een subjectieve beleving van werkneemster en kan – mede gelet op het door Essent gevoerde verweer – naar objectieve maatstaven niet worden gestoeld op verifieerbare, in gedragingen en uitlatingen van Essent gelegen feiten. Dit betekent dat bewijslevering noodzakelijk is om vast te stellen of de stellingen van werkneemster juist zijn. Daar leent een procedure in kort geding zich echter niet voor. Maar ook als die stellingen wel juist zouden zijn, betekent dit niet dat de arbeidsovereenkomst in verband met dat handelen van Essent geëindigd is. In feite stelt werkneemster dat in deze procedure voor het eerst; haar opzegging van 26 augustus 2021 rept met geen woord over de omstandigheden die zouden hebben bijgedragen aan het ernstig verwijtbaar handelen van Essent. Gelet op het vorenstaande is het dan ook niet waarschijnlijk dat een bodemrechter zal oordelen dat de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van Essent is geëindigd, zodat het beroep op artikel 7:653 lid 4 BW wordt gepasseerd.

Schorsing concurrentiebeding

De kantonrechter oordeelt dat het geen twijfel lijdt dat werkneemster kennis heeft van veel concurrentiegevoelige gegevens op verschillende gebieden. Zij stelt wel dat zij niet over relevante en gevoelige bedrijfsinformatie beschikt, maar die stelling is, mede gelet op de duur van haar dienstverband met Essent en haar voormalige rol als CFO binnen EWO niet heel erg overtuigend. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het belang van werkneemster om in dienst te kunnen treden bij KIS – carrièrekansen en een sterker stijgende beloning – niet opweegt tegen het belang van Essent bij handhaving van het concurrentiebeding. Het is de eigen keuze van werkneemster geweest om bij Essent weg te gaan. Van een noodzaak of een zwaarwegende reden om bij Essent te vertrekken is niet gebleken. De gevorderde schorsing wordt afgewezen.