Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 25 september 2020
ECLI:NL:RBLIM:2020:7971
Feiten
Werknemer is op grond van een arbeidsovereenkomst op 9 mei 1984 in dienst getreden van Stichting Woonpunt. Laatstelijk (met ingang van 2019) was werknemer voor Woonpunt werkzaam als consulent Maatwerk vanuit de vestiging te Maastricht. Op 14 januari 2020 heeft een politie-inval plaatsgevonden bij de door Woonpunt verhuurde woningen. In beide woningen zijn toen hennepplantages aangetroffen. De huurders hebben op 11 februari 2020 aan een medewerker van Woonpunt medegedeeld dat werknemer in 2017 de woningen aan hen had toegewezen, nadat hij ze tegen betaling hoger op de plaatsingslijst had gezet. Naar aanleiding van een tweede melding heeft Woonpunt medio mei 2020 aan Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) de opdracht gegeven nader onderzoek te verrichten. Na afloop van het gesprek op 12 juni 2020 heeft de leidinggevende van werknemer hem diezelfde dag mondeling medegedeeld dat hij op staande voet ontslagen is. Woonpunt heeft het ontslag op staande voet bevestigd bij brief van 15 juni 2020. Partijen twisten over de vraag of het ontslag op staande voet terecht is gegeven.
Oordeel
Niet gezegd kan worden dat Woonpunt met haar verwijten in de brief van 15 juni 2020 een onjuiste interpretatie heeft gegeven van de door werknemer afgelegde verklaring of dat de verwijten die Woonpunt hem maakt niet in de verklaring zijn terug te vinden. De verwijten zijn dermate ernstig dat deze, indien juist, een dringende reden voor een onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst opleveren. Het verweer van werknemer dat hij de verklaringen onder grote druk heeft afgelegd, kan hem niet baten. Het is evident dat een gesprek met deze lading voor werknemer veel spanning meegebracht zal hebben. Dat hij tijdens dit gesprek door de werknemers van Hoffmann op ontoelaatbare wijze onder druk is gezet, blijkt echter nergens uit. Ook heeft werknemer niet kunnen aantonen dat de hiervoor aangehaalde onderdelen van zijn verklaring niet juist zijn. Uit het verslag blijkt bovendien dat werknemer na afloop van het gesprek in de gelegenheid is gesteld om dit door te lezen en dat hem de gelegenheid is gegeven aanpassingen voor te stellen. Dit alles in aanmerking nemend, gaat de kantonrechter ervan uit dat het gespreksverslag een juiste weergave is van hetgeen werknemer heeft verklaard. Werknemer heeft ook betoogd dat hij door buurman in de jaren 2017 en 2018 onder druk gezet is en dat deze hem op een onheuse “grooming-achtige” wijze heeft ingepalmd en bedreigd. Werknemer kon naar eigen zeggen “absoluut niet meer terug” en hem werd medegedeeld dat buurman wapens had en niet terugdeinsde geweld te gebruiken. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Werknemer heeft zijn stellingen namelijk in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Integendeel. Woonpunt wijst er in dit verband terecht op dat werknemer in 2019, dus na de periode dat hij zich onder druk gezet voelde door buurman, zelfs naast buurman is gaan wonen. Dit duidt er geenszins op dat werknemer zich eerder (ernstig) bedreigd heeft gevoeld door buurman. Werknemer vindt ten onrechte dat Woonpunt meer had moeten doen om hem (en andere werknemers) te beschermen tegen de invloed van personen zoals buurman. Werknemer had namelijk zelf, zodra hij zich ook maar enigszins door buurman onder druk gezet voelde, daarvan melding moeten maken bij Woonpunt.
Een ontslag op staande voet moet onverwijld gegeven worden. Werknemer kan worden toegegeven dat Woonpunt na de eerste melding in februari 2020 lang gewacht heeft met het verrichten van onderzoek. Zij is daarmee eerst gestart vlak na ontvangst van de tweede melding in mei 2020. Anders dan werknemer betoogt, leidt dit echter niet tot de conclusie dat niet is voldaan aan de onverwijldheidseis. De meldingen van februari en mei 2020 houden kort gezegd in dat werknemer tegen betaling mensen hoger op de urgentielijst plaatste. Het ontslag op staande voet ziet echter op andere verwijtbare gedragingen. Die gedragingen zijn aan het licht gekomen tijdens het op de tweede melding gevolgde onderzoek van Hoffmann waarvan het gesprek met werknemer op 12 juni 2020 deel uitmaakte. Het ontslag is vervolgens, na dat gesprek, onverwijld op diezelfde dag gegeven. De gevolgen van het ontslag op staande voet zullen ontegenzeggelijk vergaande gevolgen hebben voor werknemer . Daar staat echter tegenover dat van Woonpunt niet kan worden verlangd om een werknemer die zich schuldig heeft gemaakt aan dermate ernstig verwijtbaar gedrag als werknemer heeft vertoond nog langer in dienst te houden. Op grond van voorgaande overwegingen zal het verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst worden afgewezen.