Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Wageningen Research
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 25 november 2020
ECLI:NL:RBGEL:2020:6137
Na kortgedingvonnis waarin werkgever op straffe van dwangsommen is veroordeeld tot wedertewerkstelling en rehabilitatie, vordert werkneemster bij wijze van executiegeschil de verbeurde dwangsommen. De vorderingen van werkneemster worden afgewezen in verband met doel en strekking van de veroordelingen in het kortgedingvonnis.

Feiten

Werkneemster was sinds 1990 werkzaam bij de stichting Wageningen research (hierna: WR) op het vakgebied voedselveiligheid van producten van nieuwe biotechnologie, sinds 2021 als expertisegroepsleider van de expertgroep Novel Foods & Agroketens. Op 11 oktober 2018 heeft de directeur van WR werkneemster met onmiddellijke ingang uit haar taken als expertisegroepsleider ontheven. Sindsdien is werkneemster wel blijven werken, maar voor haar gold een communicatieverbod met de expertgroep. Werkneemster heeft in 2018 een kort geding aangespannen tegen WR met als insteek het weer worden toegelaten tot de bedongen arbeid als expertisegroepsleider. In het kortgedingvonnis is onder meer beslist dat WR werkneemster toe moet laten tot het verrichten van de bedongen arbeid en eveneens een verklaring op de werkvloer aan al het personeel moet sturen waarin zij volledig wordt gerehabiliteerd, dit alles op straffe van een dwangsom. Na betekening van dit vonnis aan WR zijn partijen meermaals een mediationtraject gestart. Dit heeft niet tot een regeling geleid. In de tussentijd heeft werkneemster bij brief van de deurwaarder aangezegd dat dwangsommen zouden zijn verbeurd. Deze dwangsommen zijn betaald. Op een later moment is in een kortgedingvonnis geoordeeld dat werkneemster de verbeurde dwangsommen moest terugbetalen aan WR. Per beschikking van 1 november 2019 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen werkneemster en WR met ingang van 1 april 2020 ontbonden, op grond van de ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen partijen. WR is veroordeeld tot het betalen van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. In dit geding vordert werkneemster de verbeurde dwangsommen wegens overtreding van de wedertewerkstellingsveroordeling en de verbeurde dwangsommen wegens overtreding van de rehabilitatieveroordeling. WR voert verweer. 

Oordeel

Deze zaak betreft een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Als in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie verbonden is, is verricht. De rechter dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Voorts is in de jurisprudentie als norm geformuleerd dat er alleen dan sprake is van een inbreuk op de veroordeling als een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld. Het is daarom de vraag of de verlangde prestaties – bedongen arbeid hervatten en rehabilitatie – zijn verricht door WR. Het doel en de strekking van de veroordeling in het vonnis is geweest dat werkneemster weer kon gaan werken, zonder dat zij uit haar functie als expertisegroepsleider was ontheven. In de procedure die leidde tot het vonnis is niet aannemelijk geworden dat werkneemster disfunctioneerde, zodat de ontheffing volgens de kortgedingrechter een te zwaar middel was. De kortgedingrechter heeft ook overwogen dat er sprake was van enige verstoring in de verhoudingen in de expertgroep en dat de leiderschapsstijl van werkneemster daarbij een rol heeft gespeeld. Verder staat er in het vonnis dat het op de weg van WR ligt om met alle betrokkenen van de expertgroep in gesprek te gaan – bij voorkeur onder begeleiding van een coach – teneinde de verwachtingen van eenieder kenbaar te maken, de spanningen bespreekbaar te maken, met als gezamenlijk doel de samenwerking en sfeer binnen de groep te verbeteren. In het vonnis is dus onderkend dat er sprake was van problemen tussen werkneemster en de expertgroep. De slotsom is dat werkneemster, onder de precaire omstandigheden die er nu eenmaal waren in de expertgroep, is toegelaten tot het uitoefenen van de functie van expertisegroepsleider. Refererend aan het toetsingskader is de conclusie dat WR de in het vonnis verlangde prestaties, gelet op het doel en de strekking van de veroordelingen, heeft verricht. Dat in het vonnis staat ‘zonder enige beperking’ maakt voorgaande niet anders. Dat kan immers gezien de geschetste feiten en omstandigheden niet zo letterlijk en absoluut worden opgevat dat WR geen rekening meer zou hebben mogen/moeten houden met de belangen van andere werknemers. Dat de rehabilitatietekst op 3 en 10 december 2018 is verstrekt is ook in lijn met doel en strekking van het vonnis. Het is immers begrijpelijk en met het oog op het belang van werkneemster zelf dat dat niet meteen op 30 november 2018 kon gebeuren omdat nog informatie moest worden verzameld over de groep aan te schrijven personen. Het gaat erom dat gevolg is gegeven aan de rehabilitatie en dat dit op zorgvuldige wijze is gebeurd. De vorderingen van werkneemster worden dan ook afgewezen.