Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 25 oktober 2021
ECLI:NL:RBLIM:2021:8053
Feiten
Werkneemster is op 1 februari 2020 in dienst getreden bij Stichting Meandergroep Zuid-Limburg (hierna: Meander) op basis van een leer-arbeidsovereenkomst in de functie van leerling-verzorgende niveau 3, tweedejaars. In deze leer-arbeidsovereenkomst is opgenomen dat deze wordt aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege eindigt per 1 september 2021. In het voorgangsgesprek van 3 juni 2021 staat dat Meander werkneemster heeft geadviseerd te stoppen met de opleiding omdat zij te weinig groei liet zien. Werkneemster was het hier niet mee eens. Op 17 juni 2021 heeft werkneemster met haar opleidingsfunctionaris bij Meander gesproken over haar functioneren, de voortgang van haar opleiding en de voorwaarden voor mogelijke voortzetting van de leer-arbeidsovereenkomst. Op 22 juli 2021 heeft Meander meegedeeld de leer-arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Bij e-mail van 27 juli 2021 heeft werkneemster hiertegen geprotesteerd, waar Meander op 2 augustus 2021 op heeft gereageerd. Meander schrijft hierin dat over een mogelijke verlenging wel is gesproken maar alleen onder uitdrukkelijke voorwaarden. Partijen hebben met elkaar onderhandeld over de inhoud van een getuigschrift, zodat werkneemster het praktijkdeel van haar opleiding bij een andere werkgever kan voltooien. Op 17 augustus 2021 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Werkneemster heeft nadien tevergeefs gesolliciteerd bij onder meer Zuyderland. Werkneemster vordert dat de kantonrechter Meander veroordeelt om werkneemster toe te laten tot de overeengekomen arbeid, tot betaling aan werkneemster van het loon per maand vanaf 1 september 2021 en tot vergoeding van de schade als gevolg van het oplopen van vertraging op de opleiding.
Oordeel
De kantonrechter overweegt dat partijen zijn overeengekomen dat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege op 1 september 2021 zou eindigen. In beginsel rust er op een werkgever geen verplichting om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen. Partijen kunnen uiteraard anders overeenkomen of in specifieke gevallen kan uit de eisen van goed werkgeverschap een verplichting tot het aanbieden van een nieuwe arbeidsovereenkomst voortvloeien. Bijzonder aan de arbeidsovereenkomst tussen Meander en werkneemster is dat deze is aangegaan in het kader van het praktijkdeel van de beroepsopleiding tot verzorgende. Een werkgever heeft ten aanzien van de vraag of een werknemer voldoet aan de vakbekwaamheidseisen een zekere beoordelingsvrijheid. In beginsel eindigt de leer-arbeidsovereenkomst ingevolge die overeenkomst van rechtswege met ingang van 1 september 2021. Dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 12 november 2021 volgt niet uit de e-mails van 17 juni 2021 en 2 augustus 2021. Uit de e-mail van 2 augustus 2021 volgt wel dat is gesproken over een verlenging onder uitdrukkelijke voorwaarden, inhoudende dat werkneemster (in ieder geval) verbetering van houding en gedrag moet laten zien en met een planning moet komen op grond waarvan de examens binnen redelijke tijd kunnen worden afgelegd. Mocht de toezegging al gedaan zijn dat er verlengd zou worden, dan is op grond van voornoemde e-mails niet komen vast te staan dat voor die verlenging louter voldaan hoeft te worden aan de enkele voorwaarde dat het wat examens betreft haalbaar is. De onderbouwing van de stelling van werkneemster is dan ook niet toereikend om tot het oordeel te komen dat slechts aan die ene voorwaarde voldaan hoeft te worden om tot verlenging te komen. Dit betekent dat de kantonrechter tot de conclusie komt dat de leer-arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2021 is geëindigd, zodat de vorderingen worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering tot betaling van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter nog dat werkneemster geen spoedeisend belang heeft en dat hij voorshands van oordeel is dat de vordering niet zal slagen nu niet is komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen dan wel handelen in strijd met goed werkgeverschap zijdens Meander.