Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Chevron Netherlands B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 30 november 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:11826
Werknemer vordert in kort geding wedertewerkstelling. Werkgeefster heeft een ontslagaanvraag ingediend op grond van bedrijfseconomische redenen. Vorderingen van werknemer worden afgewezen omdat niet op de uitkomst van de UWV-procedure kan worden vooruitgelopen.

Feiten

Werknemer is sinds 1 oktober 1988 in dienst van Chevron Netherlands B.V. (hierna: Chevron) tegen een salaris van € 8.462 bruto per maand, exclusief overige emolumenten. Chevron wil de arbeidsovereenkomst beëindigen en biedt werknemer op 8 januari 2020 een vaststellingsovereenkomst aan. Op 30 januari 2020 meldt werknemer zich ziek. De bedrijfsarts oordeelt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en adviseert partijen met elkaar in gesprek te gaan. Werknemer vraagt op 3 februari 2020 een deskundigenoordeel aan. Chevron dient op dezelfde dag op grond van bedrijfseconomische redenen (vervallen van de functie) een ontslagaanvraag in bij het UWV. Op 3 maart 2020 luidt het deskundigenoordeel dat werknemer op 30 januari 2020 ziek was. Chevron heeft daarop de aanvraag voor ontslagvergunning ingetrokken. Werknemer vraagt vervolgens op 23 december 2020 een deskundigenoordeel aan met de vraag of Chevron voldoende  aan haar re-integratie-inspanningen heeft voldaan. Op 24 maart 2021 oordeelt het UWV dat Chevron niet aan haar re-integratie-inspanningen heeft voldaan. Chevron biedt daarop werknemer tijdelijk vervangende werkzaamheden aan. Werknemer vraagt een derde deskundigenoordeel aan. Kunnen de vervangende werkzaamheden als passende arbeid worden gekwalificeerd? Op 26 augustus 2021 oordeelt het UWV wederom dat Chevron onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van werknemer. Op 27 september 2021 meldt werknemer zich hersteld. Een dag later heeft Chevron opnieuw een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische gronden ingediend en op 11 oktober 2021 wordt werknemer door Chevron op non-actief gesteld. De ontslagaanvraag bij het UWV is nog in behandeling. Werknemer vordert opheffing van de op non-actiefstelling door hem de bedongen arbeid en/of passende arbeid te laten verrichten.

Oordeel  

De voorzieningenrechter oordeelt dat het kerngeschil neerkomt op de vraag of de functie van werknemer is vervallen. De beantwoording van die vraag leent zich niet voor een procedure in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter verwijst naar het UWV, waar de vraag in het kader van de ontslagaanvraag ter beantwoording voorligt. De vordering tot opheffing van de op non-actiefstelling dient te worden getoetst aan de norm van het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. Ter zitting hebben partijen informatie verstrekt over de functie en werkzaamheden die werknemer verrichtte voorafgaand aan de periode van arbeidsongeschiktheid en dat Chevron deze werkzaamheden heeft ondergebracht bij twee andere medewerkers. Voor wat betreft de passende arbeid stelt de voorzieningenrechter dat werknemer geenszins heeft onderbouwd dat er binnen Chevron passende arbeid voorhanden is. Op grond van die informatie in samenhang met de uitkomst van de nog lopende ontslagvergunningsprocedure worden de vorderingen van werknemer afgewezen.