Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 21 december 2021
ECLI:NL:GHAMS:2021:3979
Feiten
Deliveroo Netherlands B.V. (hierna: Deliveroo) onderhoudt een digitaal platform waarop onafhankelijke restaurants maaltijden aanbieden die consumenten via dat platform kunnen bestellen. Deliveroo biedt aan de aangesloten restaurants een bezorgservice. Deliveroo zorgt er dan voor dat de bestelde maaltijd per fiets bij de consument wordt bezorgd. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg (hierna: Bpf Vervoer) is uitvoerder van de pensioenregeling voor de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg. Deelneming in Bpf Vervoer is verplicht gesteld bij besluit van 14 april 2014. Bpf Vervoer heeft in eerste aanleg gevorderd – kort gezegd – een verklaring voor recht dat Deliveroo onder de verplichtstelling valt en dientengevolge premie moet betalen ten behoeve van alle werknemers van Deliveroo alsmede veroordeling van Deliveroo tot betaling van ruim € 638.000 aan achterstallige premies. Bpf Vervoer stelt hiertoe dat Deliveroo onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in het pensioenfonds valt, nu zij goederen (maaltijden) over de weg vervoert en daartoe een vergoeding ontvangt. Het bezorgen van maaltijden betreft de kern van de onderneming van Deliveroo, aldus Bpf Vervoer. Deliveroo verweert zich door onder meer aan te voeren dat zij geen onderneming is in het beroepsvervoer over de weg, maar een technologiebedrijf. Deliveroo biedt een digitale afzetmarkt en een consumentenbestand. Het doel is het bevorderen van het bestellen van eten, aldus Deliveroo. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Deliveroo inderdaad verplicht is deel te nemen aan Bpf Vervoer (zie AR 2019-0910). Haar kernactiviteit is het bezorgen van maaltijden van restaurants en niet slechts het vergroten van bestellingen en het bieden van een platform. Deliveroo is volgens de kantonrechter ruim € 638.000 aan achterstallige pensioenpremies verschuldigd. Deliveroo heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Deelname in Bpf Vervoer is – samengevat – verplicht gesteld voor de werknemer die krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst is van ‘een onderneming in het beroepsvervoer over de weg’. Deze onderneming is vervolgens gedefinieerd als ‘een natuurlijke of rechtspersoon die in een bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent behorend tot het wegvervoer’. Wegvervoer is ‘het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg’. Vaststaat dat een onderdeel van de bedrijfsvoering van Deliveroo is het bezorgen van maaltijden, hetgeen aangemerkt kan worden als het vervoeren van goederen over de weg. Het hof oordeelt dat wellicht in het verleden het begrip ‘goederenvervoer’ in het spraakgebruik vooral zag op (zwaar) gemotoriseerd verkeer, maar dat in de loop van de afgelopen jaren dit begrip aan verandering onderhevig is geweest en thans ook vele andere vormen van niet-gemotoriseerd goederenvervoer omvat, zoals vervoer per (bak)fiets en scooter. Het normale en/of gangbare spraakgebruik bevat dus geen overtuigende aanwijzing voor de stelling van Deliveroo dat bezorging per fiets niet onder de werkingssfeer valt. Tevens is naar het oordeel van het hof voldaan aan de voorwaarde van de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit dat sprake is van ‘vervoer tegen vergoeding’. Dat de vergoeding die Deliveroo ontvangt voor het bezorgen niet kostendekkend zou zijn, is niet van belang. Voor de vraag of sprake is van vervoer tegen vergoeding is ook niet relevant of Deliveroo in alle gevallen het vervoer zelf uitvoert. Ook wanneer de restaurants zelf bezorgen, berekent Deliveroo commissie over de bezorgkosten, omdat de bezorging nu eenmaal deel uitmaakt van haar dienst. Aldus is sprake van ‘vervoer tegen vergoeding’. Deliveroo heeft betwist dat zij ‘uitsluitend of in hoofdzaak’ vervoer tegen vergoeding verricht. In het bestreden vonnis is overwogen dat in 2017 circa 1700 bezorgers werkzaam waren ten behoeve van Deliveroo, en in 2018 circa 1900 bezorgers. Als kantoorpersoneel werkten in 2015 drie personen, in 2016 zestig personen, in 2017 honderd personen en in 2019 117 personen. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Deliveroo gelegen om haar betwisting van de stelling dat zij zich uitsluitend of hoofdzakelijk met wegvervoer bezig houdt, nader te onderbouwen en te concretiseren, hetgeen zij volgens het hof niet althans onvoldoende heeft gedaan. Dit had zij onder meer kunnen doen door inzage te geven in hetzij de omzet, hetzij het aantal arbeidsuren dat is gemoeid met de afname door restaurants waarbij geen bezorging plaatsvindt, ten opzichte van de totale omzet/het totale aantal arbeidsuren. Deliveroo heeft hierover geen gegevens verstrekt. Het hof komt tot de conclusie dat het overgrote deel van de loonsom en de arbeidsuren wordt besteed aan bezorging, gelet op de verhouding tussen het aantal personen dat werkzaam is op kantoor versus het aantal bezorgers. Gelet op de gerechtvaardigde veronderstelling dat het merendeel van de bestelde maaltijden door of in opdracht van Deliveroo wordt bezorgd bij de klant, moeten de werkzaamheden van het kantoorpersoneel worden toegerekend aan de hoofdactiviteit van Deliveroo, te weten het bezorgen en daarmee vervoeren van maaltijden over de weg. Het hof oordeelt tot slot dat van strijd met Europees recht (vrij verkeer van diensten en vrij verkeer van vestiging) geen sprake is. De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Deliveroo valt onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf Vervoer en dient (achterstallige) premies af te dragen.