Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 15 december 2021
ECLI:NL:RBMNE:2021:6176
Feiten
Werkneemster werkt sinds 1 februari 1992 bij werkgever. Werkgever heeft voor werkneemster een verzekering afgesloten voor haar pensioen, in de vorm van een streefregeling bij Nationale Nederlanden (hierna: NN). Het kapitaal dat in deze streefregeling wordt opgebouwd moet op de pensioendatum worden omgezet in een pensioenuitkering. De hoogte staat niet vooraf vast, maar met de regeling is een eindloonpensioen beoogd. In 2004 heeft NN de verzekeringsvoorwaarde aangepast aan de nieuwe fiscale wetgeving. Sindsdien wordt het benodigde kapitaal voor het pensioen van werkneemster berekend met een minimumrente van 4%. De actuele marktrente is al lange tijd lager dan 4%, waardoor werkneemster waarschijnlijk een minder hoge pensioenuitkering krijgt dan het eindloonpensioen dat is beoogd. Werkgever heeft in 2014 voor haar medewerkers een beschikbarepremieregeling bij Aegon afgesloten. Werkneemster vordert te verklaren voor recht dat aan haar een premievrije eindloonregeling is toegezegd, vormgegeven door middel van een uitkeringsovereenkomst, en werkgeefster te veroordelen om deze uitkeringsovereenkomst te financieren voor het verleden en voor de toekomst gefinancierd te houden.
Oordeel
Het gaat in deze zaak om de vraag of de pensioenregeling van werknemer het karakter van een uitkeringsovereenkomst op basis van eindloon heeft, ondanks het feit dat de regeling is uitgevoerd door een kapitaal te verzekeren waarmee een eindloonpensioen wordt nagestreefd, maar niet gegarandeerd. Dat zal aan de hand van de Haviltex-uitlegmaatstaf moeten worden bepaald. Partijen hebben in 1992 samen aan NN een offerte gevraagd voor het Profijt-Pensioen. Dat is een kapitaalverzekering waarmee een eindloonpensioen wordt nagestreefd. Partijen hebben geen offerte gevraagd voor de verzekering van een gegarandeerde uitkering op basis van eindloon. Zo’n aanvraag zou ook geen succes hebben gehad. Het staat namelijk vast dat het in 1992 niet mogelijk was om een dergelijke uitkering te verzekeren. Het ligt niet voor de hand dat werkgever een pensioenregeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst aan werkneemster had willen toezeggen, omdat zij die toezegging niet kon laten uitvoeren. De tekst van de arbeidsovereenkomst past bij de verzekerde streefregeling. Aan die tekst kan werkneemster dus niet het vertrouwen ontlenen dat haar pensioenregeling het karakter van een uitkeringsovereenkomst heeft. Uit het voorgaande volgt dat werkgever aan de arbeidsovereenkomst en het aanvraagformulier het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij aan werkneemster het Profijt-Pensioen van NN had toegezegd. De verklaring voor recht wordt aldus afgewezen. De reconventionele vordering van werkgever tot wijziging van de pensioenregeling wordt eveneens afgewezen. Er is geen eenzijdig wijzigingsbeding door werkneemster ondertekend en daarmee aanvaard. Werkgeefster kan dus geen beroep doen op de bevoegdheid de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen. Zonder een concrete uitwerking van de compensatie kan de kantonrechter bovendien niet oordelen dat aanvaarding van een wijzigingsvoorstel in redelijkheid van werkneemster kan worden verlangd. Werkgever heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe groot het nadeel voor werkneemster zal zijn en ook niet hoe groot het financiële voordeel van werkgever bij wijziging is.