Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/FESCO North West Europe B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 24 december 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:12986
Ontslag op staande voet van werkneemster die haar nevenwerkzaamhedenbeding overtreedt door een concurrerende onderneming op te starten is niet onverwijld gegeven.

Feiten

Werkneemster is op 1 juli 2013 in dienst getreden bij FESCO North West Europe B.V. (hierna: FESCO) en was  laatstelijk werkzaam in de functie van financieel manager. In de arbeidsovereenkomst is een nevenwerkzaamheden- en een geheimhoudingsbeding opgenomen. Werkneemster heeft op 29 juni 2020 tezamen met haar partner (en voormalig werknemer van FESCO) een besloten vennootschap opgericht. Werkneemster heeft zich op 8 januari 2021 ziekgemeld. Tot de datum van het ontslag op staande voet heeft werknemer geen werkzaamheden meer voor FESCO verricht. FESCO heeft werkneemster op 1 juni 2021 op staande voet ontslagen omdat zij verplichtingen uit haar arbeidsovereenkomst heeft geschonden door overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding en het geheimhoudingsbeding en/of wegens bedrog en het zich schuldig maken aan strafbare feiten als gevolg waarvan zij het vertrouwen van FESCO onwaardig is geworden. Werkneemster verzoekt de kantonrechter tot veroordeling van FESCO tot betaling van haar loon over de periode van 1 april 2021 tot juni 2021, een billijke vergoeding van € 200.000, een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een bonus over 2019, 2020 en 2021.

Oordeel

De kantonrechter stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de vraag of het ontslag rechtsgeldig is gegeven. Uit de processtukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat de twee genoemde gronden voor het ontslag al geruime tijd vóór 1 juni 2021 bij FESCO bekend waren. FESCO heeft in het kader van de onverwijldheid aangevoerd dat de LinkedIn-berichten van de partner van werkneemster van april 2021 haar als het ware op het spoor hebben gezet van de activiteiten van de onderneming van werkneemster en haar partner en daarmee de betrokkenheid van werkneemster. In ieder geval is FESCO op de hoogte geweest van de aan werkneemster verweten gedragingen ten tijde van het uitbrengen van het beslagrekest op 29 april 2021. In dat verzoekschrift is immers opgenomen dat werknemer samen met haar partner in juni 2020 de concurrerende onderneming heeft opgericht, dat werkneemster in juni 2020 een domeinnaam heeft geregistreerd en meer. Ook is hierin opgenomen dat het FESCO is gebleken dat ook werkneemster in strijd met haar arbeidsovereenkomst heeft gehandeld en dat haar handelen onderwerp van verder onderzoek zal zijn, maar dat in ieder geval gebleken is dat werkneemster nog voor haar ziekmelding een excelsheet naar zichzelf heeft gestuurd. Uitgaande van deze geschetste gang van zaken had het op de weg van FESCO gelegen om in ieder geval rond het indienen van het beslagrekest over te gaan tot het geven van het ontslag op staande voet. Gelet op het tijdsverloop tussen april 2021 en 1 juni 2021 is de kantonrechter van oordeel dat FESCO niet voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het geven van het ontslag op staande voet. Los van de vraag of de verwijten aan het adres van werkneemster een dringende reden opleveren, brengt het voorgaande met zich dat FESCO niet aan de onverwijldheidseis heeft voldaan. Gelet hierop is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. De loonvordering van werkneemster is toewijsbaar. De door werkneemster verzochte vergoedingen heeft zij gebaseerd op een loon van € 8.000 en die houden daarmee rechtstreeks verband met de arbeidsovereenkomst van 2 januari 2020. Hoewel FESCO stelt dat sprake is geweest van onbevoegde vertegenwoordiging bij ondertekening van deze arbeidsovereenkomst, is dit onvoldoende onderbouwd. Daarom zal van dit loon worden uitgegaan. Werkneemster heeft recht op de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Voor toekenning van een billijke vergoeding ziet de kantonrechter geen aanleiding. Compensatie voor het misgelopen loon vindt met de vergoedingen immers al gedeeltelijk plaats. Ook is sprake van beperkte verwijtbaarheid aan de zijde van FESCO en valt werknemer zelf ook een verwijt te maken. Werkneemster kan geen aanspraak maken op de gevorderde bonussen nu FESCO heeft aangevoerd dat de bedrijfsresultaten geen aanleiding gaven tot toekenning van een bonus.