Feiten

In het tussenarrest van 12 januari 2021 heeft het hof beslist dat werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een winstafhankelijke prestatiebeloning/winstuitkering van 10% over het binnen werkgever behaalde resultaat over de periode 1 januari 2013 tot en met mei 2017. Ten aanzien van de periode van 2010 t/m 2012 heeft het hof geoordeeld dat werkgever voldoende gemotiveerd heeft betwist dat werknemer recht heeft op de jaarlijkse winstuitkering. Werknemer is in de gelegenheid gesteld zijn stelling te bewijzen. Werknemer heeft A laten horen als getuige en werkgever heeft X laten horen in contra-enquête.

Oordeel

Naar het oordeel van het hof heeft werknemer zijn stelling bewezen dat een winstuitkering vanaf 2010 is overeengekomen. In de e-mail van 5 november 2012 heeft werknemer de resultaten van het jaar 2009 t/m 2012 opgevraagd bij werkgever ‘met daarbij de afgesproken fee’. Als de mededeling van werknemer over de afgesproken ‘fee’ onjuist zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dat ten minste werkgever (B) daarop zou hebben gereageerd, hetgeen niet is gebeurd. In plaats daarvan hebben partijen in de aanvullende arbeidsovereenkomst de resultaten over de jaren 2010 tot en met 2012 opgenomen, waarbij werkgever (X) deze bedragen met de hand heeft ingevuld. A heeft verder verklaard dat X heeft bevestigd dat de bedragen netjes in de boeken zijn verwerkt en dat werkgever zich geen zorgen hoefde te maken over uitbetaling. Het hof acht de verklaring van A geloofwaardig en acht de verklaring van X dat hij zich dit niet kan herinneren en dat hij het met werknemer nooit gehad heeft over een winstuitkering vanaf 2010 hiertegenover onvoldoende. Nu is bewezen dat partijen een winstuitkering vanaf 2010 zijn overeengekomen, zal het hof voor recht verklaren dat werknemer recht heeft op 10% van het jaarlijkse resultaat van werkgever over de periode 1 januari 2010 tot en met mei 2017 en de winstuitkering vanaf 2010 toewijzen.