Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 februari 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:497
Feiten
Werknemer is op 1 oktober 2020 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van rijinstructeur. Eind 2020 is een tweetal klachten bij werkgeefster binnengekomen over werknemer. Hij zou twee vrouwelijke leerlingen verbaal seksueel grensoverschrijdend hebben bejegend. Naar aanleiding van die klachten heeft werkgeefster verschillende andere vrouwelijke leerlingen van werknemer telefonisch benaderd met vragen over het gedrag van werknemer. Naar aanleiding van die telefoongesprekken zijn schriftelijke verklaringen opgesteld van vier andere leerlingen en van een moeder van een vijfde (minderjarige) leerling, die allemaal verbaal grensoverschrijdend en intimiderend gedrag van werknemer beschrijven. Werknemer is op 16 november 2020 tijdens een gesprek op staande voet ontslagen. Het ontslag is de volgende dag per brief bevestigd. Werknemer heeft in eerste aanleg vernietiging van het ontslag op staande voet verzocht. De kantonrechter heeft werkgever in een tussenbeschikking opgedragen te bewijzen dat werknemer grensoverschrijdend gedrag jegens zijn leerlingen heeft vertoond. Vier leerlingen hebben ten overstaan van de kantonrechter getuigenverklaringen afgelegd. Werknemer heeft afgezien van contra-enquête. In de eindbeschikking heeft de kantonrechter werkgever in de bewijslevering geslaagd geacht en de verzoeken van werknemer integraal afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld. De grieven van werknemer gaan met name over de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt.
Onverwijldheid
Werknemer is blijkens de ontslagbrief ontslagen wegens ‘grensoverschrijdend gedrag, ongepaste seksueel getinte opmerkingen, ongewenste intimiteiten en intimidatie van een aantal vrouwelijke rijschoolleerlingen’. Gezien de aard en de ernst van de klacht over werknemer acht het hof het begrijpelijk dat werkgeefster uiterst zorgvuldig wilde handelen en na de bespreking met werknemer en de analyse van de eerste klacht op 5 november 2020, nog niet kon overgaan tot ontslag op staande voet. De twijfel die werkgever nog had op 5 november 2020 was op 16 november 2020 weg, toen inmiddels een tweede klacht aan het licht was gekomen en werkgever in de twee daaropvolgende dagen van meerdere leerlingen een (telefonische) bevestiging kreeg van zijn vermoeden van het grensoverschrijdende gedrag van werknemer. Tussen de waarschuwing op 5 november 2020 naar aanleiding van de eerste klacht, de tweede klacht op 13 november 2020, de onderzoekshandelingen op 14 en 15 november 2020 en het ontslag op staande voet op 16 november 2020, zit naar het oordeel van het hof niet te veel tijd. Het ontslag is dan ook onverwijld gegeven.
Dringende reden
Ten aanzien van de dringende reden oordeelt het hof, net als de kantonrechter, dat de diverse verklaringen die zijn afgelegd elk voor zich bewijzen dat werknemer grensoverschrijdend en intimiderend gedrag jegens een aantal vrouwelijke leerlingen heeft vertoond. De verklaringen zijn gedegen, gedetailleerd en geven ook een bepaald patroon in het gedrag van werknemer weer. Het hof oordeelt dat van werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, mede gezien de aard van de overeenkomst, waarin sprake is van een bepaalde machtspositie tussen de leraar en de (kwetsbare) leerling in een kleine omgeving (auto) en – als ervaringsfeit in aanmerking te nemen – (veelal) zonder aanwezigheid van derden. De veiligheid van de (kwetsbare) leerlingen kon immers door het grensoverschrijdende gedrag van werknemer niet meer worden gegarandeerd. Daarbij was werknemer nog maar heel kort (zes weken) in dienst. Er is sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het ontslag is derhalve rechtsgeldig. De bestreden beschikkingen worden bekrachtigd.