Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Dordrecht), 14 januari 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:1343
Feiten
Werknemer is op 1 april 2005 bij werkgever in dienst getreden in de functie van vorkheftruckchauffeur/logistiek medewerker tegen een loon van € 2.467,79 bruto per maand. Op 7 september 2021 heeft werkgever bevestigd dat op 6 september 2021, in het bijzijn van de direct leidinggevende, een gesprek is gevoerd. Daarin is besproken dat werknemer volgens werkgever op 3 september 2021 onacceptabel gedrag op de werkvloer heeft vertoond tijdens een presentatie omtrent het verbeteren van de kwaliteit op de laadplaats. Volgens werknemer zijn de leidinggevenden van de laadplaats en magazijnen niet capabel voor hun werk. Werkgever vindt dit ongepast en respectloos. Werknemer is diverse keren aangesproken op zijn wijze van communicatie, waarvan schriftelijk verslag is gemaakt. Werkgever heeft werknemer op 7 september 2021 een laatste officiële waarschuwing gegeven en aangegeven dat werkgever bij herhaling van dit gedrag zal overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 8 september 2021 is werknemer geschorst nadat hij weigerde een korthoutbak te laden. Werknemer weigerde dit, omdat hij ‘alleen wat op papier staat mag laden’ en omdat hij bang was anders van diefstal te worden beschuldigd. Op 9 september 2021 is werknemer op staande voet ontslagen. Op 10 september 2021 is het ontslag per aangetekende brief bevestigd. Werknemer verzoekt onder meer toekenning van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatig opzeggen en een transitievergoeding.
Oordeel
De vraag die voorligt, is of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter oordeelt allereerst dat aan de eis van onverwijldheid is voldaan. Het feit dat werkgever ervoor heeft gekozen om werknemer eerst te schorsen en nog een dag te wachten om het voorval met hem te bespreken, maakt niet dat het gegeven ontslag niet onverwijld is gegeven. Ten aanzien van de dringende reden overweegt de kantonrechter dat voldoende is gebleken dat werknemer op 8 september 2021 heeft geweigerd de korthoutbak te laden. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij ook na herhaalde opdracht van zijn leidinggevende heeft geweigerd de korthoutbak te laden. De door hem genoemde angst dat hij zou worden beschuldigd van diefstal wanneer hij iets zou laden dat niet op de vrachtbrief staat, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Het had juist op de weg van werknemer gelegen om redelijke opdrachten van werkgever uit te voeren. Deze werkweigering van werknemer levert daarom een dringende reden op in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW. De kantonrechter ondersteunt de conclusie van werkgever dat werknemer niet bereid was zijn gedrag aan te passen. Het ontslag op staande voet is dus terecht gegeven. De kantonrechter kwalificeert het gedrag van werknemer tevens als ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten. De verzoeken van werknemer worden afgewezen.