Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 2 maart 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:1922
Feiten
Werknemer is met ingang van 30 september 2019 als Trainee Klein Schadehersteller bij Van Mossel Autoschade B.V. (hierna: Van Mossel) in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, tegen een salaris van € 1.721,68 bruto per maand. Werknemer heeft op kosten van Van Mossel een opleiding tot Klein Schadehersteller aan de Van Mossel Academy gevolgd. Partijen hebben een separate opleidingsovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat Van Mossel studiekosten ad € 10.000 kan terugvorderen als de arbeidsovereenkomst eindigt binnen vier jaar na afronding van de studie. De arbeidsovereenkomst is na 15 maanden van rechtswege per 30 december 2020 geëindigd, omdat Van Mossel de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wilde verlengen. De reden voor de beëindiging was gelegen in het feit dat Van Mossel onvoldoende kennis, kunde en groei bij werknemer waarnam. Van Mossel vordert terugbetaling van 75% van de studiekosten. Werknemer stelt zich op het standpunt dat Van Mossel werknemer niet ondubbelzinnig heeft geïnformeerd over het feit dat de verplichting tot terugbetaling van studiekosten ook zou gelden als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op initiatief van Van Mossel niet zou worden verlengd. Deze onduidelijkheid dient voor risico te komen van Van Mossel als opsteller van het contract. Verder heeft Van Mossel het financiële risico voor werknemer onvoldoende duidelijk aan de orde gesteld en onvoldoende geverifieerd of daarover overeenstemming was bereikt. Van Mossel handelt volgens werknemer in strijd met het goed werkgeverschap.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het studiekostenbeding is niet in de wet geregeld. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983, NJ 1983/796 (Muller/Van Opzeeland) is bepaald dat de werknemer studiekosten moet terugbetalen indien de arbeidsovereenkomst tijdens of na de studieperiode eindigt onder de volgende voorwaarden: er moet sprake zijn van een periode waarbij werkgever baat heeft van de door studie opgedane kennis en vaardigheden en de terugbetalingsverplichting moet tijdens de baatperiode evenredig verminderen (glijdende schaal). Naar het oordeel van de kantonrechter voldoet de opleidingsovereenkomst aan deze door Hoge Raad gestelde vereisten. Er zijn echter nog bijkomende voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor een geslaagd beroep op een op zichzelf rechtsgeldig studiekostenbeding, zoals de voorwaarde dat er geen strijd mag ontstaan met wettelijke bepalingen zoals die van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) en dat de terugbetalingsregeling met haar voor de werknemer ernstige consequenties duidelijk aan de werknemer uiteengezet moet zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Van Mossel onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt met welke constructie werknemer akkoord ging en welke financiële risico’s hij daarmee liep, zodat Van Mossel geen geslaagd beroep kan doen op de terugbetalingsregeling. Daarbij is naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat het Van Mossel vrij staat om te bepalen of zij een overeenkomst voor bepaalde tijd al dan niet verlengt. De vraag of Van Mossel goede gronden had om de arbeidsovereenkomst niet meer te verlengen ligt niet ter beoordeling voor, en kan bij de beoordeling van de vordering tot betaling van opleidingskosten buiten beschouwing blijven. De kantonrechter volgt Van Mossel niet in haar standpunt dat werknemer, door zijn manier van (dis)functioneren, feitelijk zelf het einde van de arbeidsovereenkomst heeft geïnitieerd. De tekst van de opleidingsovereenkomst is op dit punt onvoldoende duidelijk. Ook stelt de kantonrechter dat werknemer om voor de functie in aanmerking te komen de opleiding verplicht moest volgen. Tevens oordeelt de kantonrechter dat de terugbetalingsverplichting strijdig is met de WMM. De vordering van Van Mossel tot terugbetaling van de studiekosten wordt afgewezen.