Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 1 februari 1999 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in dienst getreden bij Weener XL. Op 16 september 2016 is werknemer bij Weener XL uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. De loondoorbetalingsplicht van Weener XL is per 16 september 2018 gestopt. Weener XL heeft op 15 oktober 2018 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft Weener XL verzocht een recente verklaring van de bedrijfsarts toe te sturen. Bij brief van 20 november 2018 is werknemer door Weener XL uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 29 november 2018. Werknemer heeft per e-mail van 20 november 2018 te kennen gegeven niet te zullen verschijnen en hij is op voormeld spreekuur ook niet verschenen. Het UWV heeft de ontslagaanvraag niet in behandeling genomen, vanwege het ontbreken van de verklaring van de bedrijfsarts. Vervolgens heeft Weener XL op 17 december 2018 een beëindigingsovereenkomst aan werknemer voorgelegd. Werknemer heeft deze overeenkomst niet ondertekend. Bij brief van 11 april 2019 is werknemer door Weener XL wederom opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts. Werknemer is opnieuw niet verschenen. In deze procedure verzoekt Weener XL de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Werknemer is in eerste aanleg niet verschenen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden wegens ernstige wanprestatie aan de zijde van werknemer. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd onder verbetering van gronden en Weener XL veroordeeld om aan werknemer een transitievergoeding te betalen. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat, nu deze zaak internationale aspecten heeft aangezien werknemer in Spanje woont, de herschikte EEX-Verordening van toepassing is. Nu werknemer in hoger beroep is verschenen, is de Nederlandse rechter bevoegd (art. 26 lid 1). Op grond van artikel 26 lid 2 dient het hof zich ervan te vergewissen dat werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Hiervoor zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanknopingspunten in het dossier. Voldaan is derhalve aan de vergewisplicht. Het hof heeft zich bevoegd geacht om kennis te nemen van het geschil. Werknemer heeft beroep in cassatie ingesteld.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van Weener XL, moet beoordeeld worden aan de hand van Verordening Brussel I bis. Artikel 22 lid 1 Verordening Brussel I bis houdt in dat de vordering van de werkgever slechts kan worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft. Omdat de werknemer ten tijde van het inleidende verzoek in een andere lidstaat dan Nederland woonde (namelijk in Spanje), is in beginsel slechts de rechter in die andere lidstaat bevoegd. Op grond van artikel 26 lid 1 Verordening Brussel I bis is ook het gerecht van de lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. In lid 2 van voornoemd artikel staat dat als werknemer verweerder is, dit gerecht zich ervan vergewist, alvorens de bevoegdheid op grond van lid 1 te aanvaarden, dat de werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het gerecht te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. De Hoge Raad overweegt dat het hof zich voor de vraag gesteld zag of de werknemer op de hoogte is gebracht van zijn recht de bevoegdheid van het hof te betwisten en van de gevolgen van verschijnen of niet-verschijnen. Het hof heeft deze vraag in r.o. 3.5 bevestigend beantwoord door te overwegen dat ‘hiervoor (…) voldoende aanknopingspunten in het dossier [zijn]’. Uit de beschikking blijkt niet welke aanknopingspunten het hof op het oog heeft. Het hof heeft zijn oordeel dat is voldaan aan artikel 26 lid 2 Verordening Brussel I bis en dat dit betekent dat het bevoegd is kennis te nemen van de zaak, dan ook niet voldoende gemotiveerd. De klacht slaagt. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden en worden afgedaan met artikel 81 RO. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof Den Bosch en verwijst het geding naar het Hof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.