Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 9 februari 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:2461
Feiten
Werknemer is op 11 maart 2013 in dienst getreden bij vliegmaatschappij Turistik Hava Tasimacilik A.S. (hierna: Turistik Hava) in de functie van ‘first officer’ (copiloot) tegen een salaris van (laatstelijk) € 4.200 netto exclusief emolumenten. Sinds april 2014 is Amsterdam de standplaats van werknemer. Het winterseizoen bij Turistik Hava loopt van 1 november tot 1 april. Omdat er dan minder vluchten zijn, verhuurt Turistik Hava in die periode vliegtuigen met bemanning (wetlease) aan andere luchtvaartmaatschappijen in bijvoorbeeld India of Egypte. Dit kan ertoe leiden dat er sprake is van een tijdelijke standplaatswijziging. In de arbeidsovereenkomst is geen verplichting opgenomen om in te stemmen met een tijdelijke standplaatswijziging. De werknemer die niet wil of niet kan instemmen met een tijdelijke standplaatswijziging moet onbetaald verlof opnemen. Tussen werknemer en Turistik Hava ontspint zich een discussie over de vraag of er salaris moet worden betaald over de periode van onbetaald verlof. Ligt de oorzaak dat niet kan worden gewerkt bij Turistik Hava of bij werknemer, die om inkomsten te verwerven tijdens de periode van onbetaald verlof als zelfstandig ICT’er een eenmanszaak is begonnen? Werknemer vordert loon over de maanden januari en maart 2018 en over de periode van half december 2018 tot en met januari 2019. Turistik Hava betwist dat de oorzaak van het niet werken is gelegen in een omstandigheid die in haar risicosfeer ligt. Werknemer had gedurende de wintermaanden wel kunnen worden ingezet, maar heeft daar nooit om gevraagd. Daarnaast was werknemer niet beschikbaar omdat hij werkzaam was als zelfstandige.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt op de eerste plaats bevoegd te zijn om op grond van artikel 8 Rome I en de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:628 lid 1 BW, kennis te nemen van dit geschil. Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat voor de beoordeling van het geschil de bepalingen van artikel 7:627 en 7:628 BW – zoals deze golden voor de wetswijziging per 1 januari 2020 – van belang zijn, omdat de loonvordering van werknemer betrekking heeft op een periode gelegen voor 1 januari 2020. Het is vast beleid van Turistik Hava dat piloten die niet voor wetlease kiezen, door Turistik Hava gedwongen met onbetaald verlof worden gestuurd. Een andere keuzemogelijkheid was er niet en is ook nooit door Turistik Hava gecommuniceerd. De reden dat werknemer sinds 2018 niet meer voor wetlease koos, was omdat hij vanwege privéproblemen niet voor langere tijd aaneengesloten bij zijn gezin weg kon. Omdat werknemer met onbetaald verlof werd gestuurd, moest hij voor die maanden noodgedwongen op zoek naar andere inkomsten en is hij zich als zelfstandig ICT-specialist gaan verhuren. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer over de maanden januari en maart 2018 wel recht op loon heeft en over de periode van half december 2018 tot en met januari 2019 niet. Voor de periode januari en maart 2018 is redengevend dat voldoende is komen vast te staan dat de primaire oorzaak dat er niet gewerkt is, gelegen is in een omstandigheid die redelijkerwijs voor rekening van Turistik Hava komt. Voor de periode van half december 2018 tot en met januari 2019 ligt de situatie naar het oordeel van de kantonrechter anders, omdat voor die periode bewijs ontbreekt dat werknemer toen óók de dwingende keuze tussen wetlease of onbetaald verlof voorgelegd heeft gekregen. Werknemer heeft weliswaar gesteld dat het ieder jaar zo ging, maar dat is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. De loonvordering wordt gedeeltelijk toegekend inclusief 10% wettelijke verhoging en een proceskostenveroordeling.