Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 1 juni 2022
ECLI:NL:RBGEL:2022:2754
Feiten
Werknemer was vanaf 1 januari 2003 enig statutair bestuurder van een stichting die acht woonzorgcentra beheerde (hierna: de stichting). De stichting had een raad van toezicht (hierna: RvT), waaraan de bevoegdheid toekwam de bestuurder van de stichting te benoemen en te ontslaan. In 2009 is een lid van de RvT opgestapt. In 2013 is een volgend lid van de RvT teruggetreden, waarbij werd aangegeven dat dat was omdat werknemer niet om kan gaan met hedendaags toezicht en dat de toenmalige voorzitter van de RvT zich als een marionet liet gebruiken en nauwelijks tegenwicht biedt aan werknemer. Naar aanleiding daarvan zijn de resterende leden van de RvT en werknemer bijeengekomen en is aangegeven dat de RvT een nieuw functioneringsgesprek met werknemer wil voeren en dat de RvT het inkomen van werknemer door accountant Deloitte tegen het licht gehouden wil hebben, om vastgesteld te krijgen dat dit voldoet aan de WNT, om te voorkomen dat de stichting hier bij aanbestedingen last van krijgt en om naar te kunnen verwijzen bij publiciteit. Uit het memorandum van Deloitte volgt onder meer dat toekenning van de variabele bonus van werknemer niet voldoet aan de WNT en dat niet steeds valt na te gaan of de reiskosten van werknemer terecht zijn gedeclareerd en terecht onbelast zijn uitbetaald. Daarnaast speelde dat begin 2014 is gebleken dat de divisie thuiszorg van de stichting meer declareerde dan de beleidsregel toestond. In dat kader heeft de RvT PWC opdracht gegeven om forensisch onderzoek te verrichten naar mogelijke ongeregeldheden bij declaraties van de divisie thuiszorg. Eind april 2014 heeft de RvT signalen ontvangen dat mogelijk sprake is van belangenverstrengeling bij de inkoop van bedrijfsauto’s en het verlenen van bouwopdrachten door de stichting. Op 29 april 2014 heeft de RvT werknemer op non-actief gesteld en medegedeeld dat hij voornemens was om werknemer als bestuurder te ontslaan en om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinding. Op 2 mei 2014 heeft PWC aan de RvT gerapporteerd dat onrechtmatige declaraties hebben plaatsgevonden bij de divisie thuiszorg. Op 7 mei 2014 heeft een voormalig manager bedrijfsvoering van de stichting aan de RvT bericht dat werknemer, ermee geconfronteerd dat zijn inkomen op termijn mogelijk niet meer zou voldoen aan de norm van topinkomens in publieke functies, in het verleden vergeefs heeft voorgesteld zijn salaris te verlagen en het gemis aan inkomsten te compenseren door zijn vrouw met een fictieve functie op de loonlijst te plaatsen of hem als adviseur in te huren. Ook laat hij weten dat werknemer de offerte voor aanschaf van vijf bedrijfswagens niet goedkeurde en in plaats daarvan levering van de bedrijfswagens door de leverancier van zijn eigen auto voorschreef tegen een hogere prijs. Op 20 mei 2014 heeft de raad van toezicht werknemer ontslagen als bestuurder van de stichting. In het plan van aanpak communicatie rondom het vertrek staat dat het doel daarvan is het informeren van in- en externen met zo min mogelijk reputatieschade voor de stichting, de raad van toezicht en werknemer. Halverwege 2014 zijn verschillende signalen ontstaan dat onrechtmatig hoge betalingen zijn gedaan aan een aannemingsbedrijf. Op 4 juli 2014 heeft de stichting de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst van werknemer te ontbinden. Op 7 juli 2014 heeft de RvT opdracht gegeven aan een particulier recherchebureau onderzoek te doen naar mogelijke belangenverstrengeling c.q. fraude door werknemer. Deze onderzoeker concludeert dat sprake is van belangenverstrengeling van werknemer en dit wordt gekwalificeerd als fraude, waaronder valsheid in geschrifte en bedrog. Op 9 september 2014 heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek voorwaardelijk toegewezen. Begin oktober 2014 is in verschillende media over het ontslag van werknemer in zeer negatieve zin gepubliceerd. Medio april 2016 is het faillissement van de stichting uitgesproken. Op 4 februari 2019 heeft werknemer de commissarissen aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door hun handelen in hoedanigheid van commissarissen rondom zijn ontslag. Deze aansprakelijkheid is door de commissarissen van de hand gewezen. Op 12 augustus 2019 heeft werknemer het particuliere recherchebureau aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het volgens hem ondeugdelijke rapport geleden schade. Op verzoek van werknemer heeft GvB Integrity Services B.V. zijn ontslag onderzocht, wat heeft geresulteerd in een conceptrapport (hierna: het GVB-rapport). In deze procedure is de aansprakelijkheid van enerzijds de commissarissen en anderzijds het particuliere recherchebureau in geschil.
Oordeel
De procedure tegen de commissarissen
De rechtbank oordeelt als volgt. Allereerst wordt overwogen dat leden van de RvT van een stichting die uit kracht van de hun ingevolge de statuten toekomende bevoegdheid een bestuurder ontslaan, jegens deze bestuurder een onrechtmatige daad plegen, indien zij daarbij handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens deze bestuurder betaamt. Bovendien is vereist dat de commissarissen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Werknemer verwijt de commissarissen dat zij, nadat hij op non-actief was gesteld, (ex-)werknemers van de stichting hebben benaderd en onder druk gezet om zich negatief over hem uit te laten. De rechtbank constateert dat in ieder geval de manager en de voormalige voorzitter daarbij onder druk zijn gezet, door te dreigen met negatieve consequenties. Deze druk betrof echter niet een bepaalde inhoud van de af te leggen verklaring, maar alleen het afleggen van een verklaring als zodanig, naar beste weten. Bovendien bestond voor het benaderen van deze betrokkenen een ruimschoots toereikende aanleiding. De commissarissen waren in de aanloop naar het ontslag van werknemer immers geconfronteerd met verschillende concrete aanwijzingen voor ernstig disfunctioneren van werknemer. Verder beschuldigt werknemer de commissarissen dat zij verslagen van gesprekken met medewerkers van de stichting hebben vervalst. De rechtbank oordeelt hierover dat dit standpunt niet kan worden gevolgd, omdat werknemer onvoldoende heeft toegelicht dat de commissarissen gespreksverslagen daadwerkelijk hebben vervalst. Bovendien heeft de kantonrechter die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitsprak zijn vonnis niet mede gebaseerd op deze verklaringen, zodat causaal verband tussen het gestelde vervalsen van de verklaringen en de schade ontbreekt. Werknemer verwijt de commissarissen verder dat zij het particuliere recherchebureau ertoe hebben bewogen zijn bevindingen aan te scherpen, dat de commissarissen ondeugdelijke gronden aan het ontbindingsverzoek ten grondslag hebben gelegd en dat de commissarissen zich in de media beschadigend over werknemer hebben uitgelaten, althans dat zij deze schadelijke berichtgeving niet hebben gerectificeerd. De rechtbank is van oordeel dat deze verwijten geen hout snijden en zeker niet in die mate dat hun een persoonlijk ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt van onzorgvuldig handelen jegens werknemer. De vorderingen worden afgewezen.
De procedure tegen het particuliere recherchebureau
Werknemer verwijt het particuliere recherchebureau dat het voor aanvaarding van de opdracht had moeten vaststellen dat de (aard van de) opdracht gerechtvaardigd was, zoals bedoeld in de destijds geldende Privacygedragscode Sector Particuliere Onderzoeksbureaus van de Vereniging van de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Dat heeft het recherchebureau niet gedaan en daarmee heeft het miskend dat de opdracht geweigerd had moeten worden als dat niet het geval is. De rechtbank oordeelt dat in de aanvaarding en uitvoering van de opdracht besloten ligt dat het particuliere recherchebureau heeft aangenomen dat de RvT een gerechtvaardigd belang had bij het onderzoek. Het aanvaarden van de opdracht is dus niet onrechtmatig te achten. De overige concrete verwijten aan het adres van het particuliere recherchebureau zien op de wijze waarop dat het onderzoek heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt ten aanzien hiervan dat bespreking ervan in het midden kan blijven, omdat werknemer onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de schade waarvan hij vergoeding vordert bij wegdenken van de verweten gedragingen niet zou zijn ingetreden. Het condicio sine qua non-verband ontbreekt. Ook de vorderingen tegen het particuliere recherchebureau moeten worden afgewezen.