Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/De Staat der Nederlanden, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 17 mei 2022
ECLI:NL:RBDHA:2022:4656
Verzoek van werkneemster om door te werken na haar pensioenleeftijd is onterecht afgewezen, vanwege een arbitraire ingangsdatum uit de Cao Rijk. Werkneemster heeft recht op schadevergoeding.

Feiten

Werkneemster was sinds (ten minste) 2008 in dienst van de Staat der Nederlanden, het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de Staat). Op 23 november 2021 is werkneemster op een leeftijd van 66 jaar en 4 maanden met pensioen gegaan. Op 26 mei 2020 had werkneemster een verzoek gedaan te mogen doorwerken tot een leeftijd van 67 jaar, oftewel tot 23 juli 2022. Op 3 december 2021 heeft de Geschillencommissie Rijk geoordeeld dat de Staat niet in strijd heeft gehandeld met de Cao Rijk door het verzoek van werkneemster om door te werken na haar AOW-leeftijd af te wijzen. Werkneemster verzoekt de Staat te veroordelen tot een schadevergoeding ter hoogte van € 17.000 in verband met het feit dat zij niet in de gelegenheid gesteld is door te werken tot 23 juli 2022 en gedwongen is per 23 november 2021 met pensioen te gaan.

Oordeel

In artikel 2.4 van de Cao Rijk is mede bepaald dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd alleen mogelijk is, indien dat met de werkgever wordt overeengekomen, onder voorwaarde dat de werknemer het verzoek daartoe doet minimaal drie maanden voordat hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. In deze is niet in geschil dat verzoekster het verzoek daartoe tijdig heeft gedaan. Ook heeft werkneemster aan de eis van artikel 2.4 voldaan door de persoonlijke en financiële omstandigheden toe te lichten. In haar e-mail van 15 maart 2021 geeft zij aan dat zij voor een ‘bewuste beloning’ in aanmerking zou zijn gekomen, welke zij gecompenseerd wil zien, in combinatie met het missen van haar 40-jarig ambtsjubileum. Binnen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is een ‘Handreiking’ gemaakt voor de ‘HR kolom’ waarin staat dat in het SGO is afgesproken soepel om te gaan met verzoeken van medewerkers die geraakt worden door het Pensioenakkoord. Weliswaar kan verzoekster aan deze Handreiking niet direct rechten ontlenen, maar de Handreiking vervult wel een functie vanuit het oogpunt van rechtseenheid, in de zin dat gelijke gevallen zo veel mogelijk gelijk behandeld zullen worden. De Handreiking is in die zin een overgangsregeling. In deze overgangsregeling is een arbitraire lijn getrokken per 1 januari 2022, met dien verstande dat werknemers wier aanvankelijke AOW-gerechtigde leeftijd zou vallen na 1 januari 2022, voor de periode na 1 januari 2022 niet meer kunnen rekenen op een soepele opstelling met betrekking tot hun verzoeken om door te werken. Niet is gebleken dat de arbitraire datum van 1 januari 2022 op enigerlei wijze bewust met het oog op benadeling van werknemers die na die datum met pensioen zouden gaan, is gekozen. Zonder meer had ook voor een andere datum gekozen kunnen worden. In het voorliggende geval had de Staat op grond van de Handreiking werkneemster moeten toestaan door te werken tot 1 januari 2022, in plaats van tot 23 november 2021. Dat betekent dat zij voor de periode 23 november 2021 tot en met 31 december 2021 recht heeft op doorbetaling van haar salaris, inclusief emolumenten, uiteraard onder aftrek van hetgeen zij over die periode aan AOW- en pensioenuitkering heeft ontvangen. Met betrekking tot de emolumenten geldt dat zij in ieder geval ook recht heeft op het (pro rata deel van het) vakantiegeld en de dertiendemaandsuitkering. Of verzoekster daarnaast nog recht heeft op betaling van de uitkering in het kader van een 40-jarig dienstjubileum en/of een beloning in het kader van ‘bewust belonen’ kan de kantonrechter zonder nadere informatie over (a) het tijdstip van het 40-jarig dienstjubileum en (b) het tijdstip waarop tot een toezegging in het kader van bewust belonen wordt beslist thans geen beslissing nemen. Voor het geval partijen overeenstemming zouden hebben over de vraag of de tijdstippen (a) en (b) voor of na 1 januari 2022 zouden plaatsvinden, zouden partijen in staat moeten worden geacht aan de hand van hetgeen in deze beschikking is overwogen zelf tot een afrekening van de nabetaling van de Staat aan verzoekster te komen. Zou dat niet het geval zijn dan kunnen beide partijen zich nog uitlaten of en in hoeverre zij van mening zijn dat verzoekster als dan niet nog recht heeft op betaling van de gratificatie voor het 40-jarig dienstjubileum en de toelage voor bewust belonen. Partijen krijgen 14 dagen om zich hieromtrent uit te laten.

  • Instantie: Rechtbank Den Haag
  • Locatie: Den Haag
  • ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2022:4656
  • Roepnaam: werkneemster/De Staat der Nederlanden, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
  • Zaaknummer: 9703841 RP VERZ 22-50078
  • Nummer: AR-2022-0688
  • Rechters: C.W.D. Bom
  • Advocaten: V. Stavleu
  • Wetsartikelen: wet CAO
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: pensioenleeftijd, doorwerken, arbitraire ingangsdatum, schadevergoeding, AOW-leeftijd en CAO Rijk