Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Boere Transport B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 1 juli 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:5655
Vrachtwagenchauffeur maakt structureel overuren. Vergoeding overuren moet worden meegenomen in de berekening van het loon tijdens vakantie. Wijziging cao met betrekking tot berekening van de waarde van een vakantiedag met daarbij een aanbod voor een afkoop van aanspraken.

Feiten

Werknemer is op 28 november 1989 als chauffeur in dienst getreden bij Boere Transport B.V. (hierna: Boere). Op deze arbeidsovereenkomst is de cao “Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen” (hierna: de cao) van toepassing. De cao is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere voor wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019: werknemers krijgen tijdens vakantie recht op doorbetaling van een deel van de gemiddeld verdiende toeslagen tijdens de periode daarvoor. In de cao is verder opgenomen dat werkgevers aan werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen een schikkingsvoorstel zullen doen voor de periode vóór 1 januari 2019. Op 26 april 2019 heeft werknemer een brief aan Boere gezonden, waarin is opgenomen dat tussen de vakbonden en de werkgeversorganisatie is afgesproken dat er een nabetaling komt van € 750 aan werknemers die daarbij afzien van hun aanspraken over de afgelopen jaren, maar dat individueel van deze afspraak kan worden afgezien zodat die werknemer aanspraak maakt op wat hij feitelijk tegoed heeft, gebaseerd op het gemiddelde aan overwerk en toeslagen in de betreffende jaren. Werknemer geeft aan aanspraak te willen maken op het gemiddelde aan overwerk en toeslagen bovenop hetgeen wat als vakantiedagwaarde is uitbetaald, berekend over de jaren 2014 tot en met 31 december 2018. Namens werknemer heeft FNV een berekening opgesteld van de vordering met betrekking tot het tijdens zijn verlof c.q. vakantie genoten loon. FNV heeft namens werknemer de specificatie aan Boere gezonden, met het verzoek over te gaan tot betaling van de vordering aan eiser. Tussen partijen bestaat een verschil van mening over de aanspraak op c.q. de hoogte van de waarde van een vakantiedag. Zij twisten daarbij over de vraag welke looncomponenten onderdeel dienen te zijn van het loonbegrip zoals bedoeld in artikel 7:639 lid 1 BW. Voorts twisten partijen over verjaring en rechtsverwerking van de vermeende vakantieloonvordering, over de recuperatiefunctie, over welke looncomponenten hier wel/geen onderdeel van zouden kunnen zijn, over de berekeningsmethodiek van het vakantieloon, over het soort verlofdagen waar de vordering betrekking op kan hebben en over de redelijkheid en billijkheid van de vordering.

Oordeel

De kantonrechter overweegt allereerst dat de in deze zaak gewisselde standpunten voor een groot deel overeenkomen met de standpunten in de zaak bij de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 5 januari 2022 (AR 2022-0105), zodat ook het oordeel van de kantonrechter Midden-Nederland wordt betrokken, en wordt gemotiveerd of het oordeel van die kantonrechter wordt gedeeld. Ten aanzien van de verweren van Boere omtrent de klachtplicht, rechtsverwerking, recuperatiefunctie, verjaring en redelijkheid en billijkheid sluit de kantonrechter zich aan bij de overwegingen van de kantonrechter Midden-Nederland in voornoemd arrest, zodat de verweren worden verworpen en geen afbreuk doen aan de (loon)aanspraken van werknemer. Ten aanzien van de onregelmatigheidstoeslag hebben partijen ter zitting besloten daaraan vanwege het geringe effect op de vordering – slechts enkele centen – geen aandacht meer te besteden. De kantonrechter volgt hen daarin. De kern van het geschil draait vervolgens om de vraag of het door werknemer gewerkte overwerk onderdeel is van het loonbegrip van artikel 7:639 BW, als het gaat om de berekening van het vakantiegeld. Onder verwijzing naar HvJ EU Hein/Holzkamm (AR 2018-1429) overweegt de kantonrechter dat als het reguliere (over)werk door verloop van tijd of als gevolg van een expliciete afspraak zodanig is dat de werknemer maandelijks gerechtvaardigd rekent op zowel het basisloon als de overwerkvergoeding, die overwerkvergoeding dan deel uitmaakt van het loonbegrip als bedoeld in artikel 7:639 BW. In het geval van werknemer is zelfs sprake van een werknemer die actief en structureel om de internationale ritten (en daarmee: overwerk) verzoekt, welk verzoek ook structureel gehonoreerd wordt. Vervolgens sluit de kantonrechter zich aan bij het oordeel van de kanonrechter Midden-Nederland dat de overwerkvergoeding een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding. De overwerkvergoeding vormt immers meer dan een derde deel (en daarmee een wezenlijk deel) van het totale loon van werknemer. Daarmee oordeelt de kantonrechter dat het overwerk van werknemer onderdeel is van het loonbegrip en dus een rol speelt bij de berekening. Ten aanzien van het onderscheid tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen sluit de kantonrechter wederom aan bij het oordeel van de kantonrechter Midden-Nederland, door te oordelen dat daar geen onderscheid tussen moet worden gemaakt. Ten aanzien van het verweer van Boere dat de gehele berekening onduidelijk zou zijn overweegt de kantonrechter dat het op de weg van Boere had gelegen om onjuistheden aan te wijzen en zelf met een deugdelijke berekening te komen. De loonvordering van werknemer wordt toegewezen, maar de gevorderde wettelijke verhoging wordt gematigd tot nihil omdat geen sprake is van een onredelijke opstelling of betalingsonwil van de kant van Boere, enkel van een gerezen verschil in mening over het vakantieloonbegrip.